‘De mooiste jaren van het leven’
Het fotoalbum van L.F. Dammers. Geschonken aan emmeloord.info
Hij was student in Delft, weigerde de ariërverklaring te tekenen en dook vervolgens onder.
In de Noordoostpolder. 1942 – 1943
Hij heeft, zoals voorin het album vermeld, enkele malen gezegd: “Het waren de gelukkigste jaren van mijn leven.”
Emmeloord.info is dankbaar en toont graag de foto’s aan een breed publiek.
Zwarte bladzijde.
Na de oorlog werden de arbeiderskampen van de Noordoostpolder omgevormd tot interneringskampen. Zo’n 5.000 mensen werden hier opgesloten en aan het werk gezet. Als straf, omdat ze bijvoorbeeld lid waren geweest van de NSB.
Lees het prachtige artikel van Omroep Flevoland
Omdat de mechanisatie nog in de kinderschoenen stond, haalde de Directie voor het graven van sloten, ploegen, zaaien, wieden, oogsten en dorsen duizenden arbeiders naar de polder.
De verbindingen in en kort na de oorlog waren slecht. De Directie liet voor de tijdelijke huisvesting van de polderwerkers in de polder ruim dertig barakkenkampen bouwen.
Al op 1 september 1941 werd in de buurt van Blokzijl het eerste barakkenkamp geopend.
Aan de rand van de polder verrezen nog vijf kampen, te weten bij Lemmer, Kuinre, Vollenhove, Ramspol en Kadoelen.
Naarmate de ontginning vorderde verschenen ook dieper in de polder kampen, zoals Emmeloord I en II, Espelerbocht, Schokland, Marknesse I en II, Ens I en II, Schoterbrug, Espel en Nagele.
Maximaal zijn er 34 kampen geweest, met in de meeste gevallen twee of drie barakken voor elk zo’n honderd pioniers.
In iedere barak was een portaal, waar de werkers hun laarzen konden uittrekken, met daarachter tien kamers. Achter de kamers was een slaapzaal voor tien personen. Houten bedden met een strozak. Voor ploegbazen en werknemers waren er aparte kamers.
In sommige jaren waren meer dan vierduizend arbeiders in de polder werkzaam.
Het leven in en om een barakkenkamp
In Tollebeek herinnert niets meer aan het oude kamp Urkervaart, behalve de Pioniersbarak. De mensen die in het kamp woonden probeerden in de nog lege polder een nieuw bestaan op te bouwen. Velen hoopten hier later van de Directie van de Wieringermeer een boerderij te kunnen pachten. In het kamp was doorgaans maar weinig vertier.
Het kampleven
Het kampleven was betrekkelijk saai. De polderwerkers werkten de hele dag op het land. Ze verlieten rond zes uur ’s morgens het kamp, met de schop op de nek, en keerden pas ’s avonds rond een uur of zes uitgehongerd weer terug. Overdag waren alleen de kampbeheerder, de kantinebeheerder, de kok en enkele corveeërs in het kamp te vinden. De kampbeheerder had de leiding over het kamp. De kantinebeheerder regelde vooral de bevoorrading van het kamp met levensmiddelen en andere zaken. De kok was vooral druk bezig met voorbereiding van het avondeten. Een goede maaltijd was geen onbelangrijke aangelegenheid. Vooral in het begin, toen de polderwerkers werden ingezet bij het graven van greppels, draaide alles om eten. Waren de arbeiders niet tevreden met het eten, dan had de kampbeheerder een probleem. Vooral de koolsoep was niet in trek. De wekelijkse gehaktbal was echter een feest. De corveeërs moesten de barakken schoon houden en zorgen dat het kamp er netjes bijlag. Ook hielpen ze de kok bij het bereiden van de avondmaaltijd, zoals aardappelen schillen en schoonmaken van groente. Weinig vertier
In de barakkenkampen was weinig vertier. Urkervaart vormde hierop geen uitzondering. De polderwerkers hadden hier na een dag hard werken ook weinig behoefte aan. Na een lange werkdag en een warme maaltijd kon er in de kantine nog een kaartje worden gelegd of biljart worden gespeeld. Na de vermoeiende werkdag gingen de meesten van hen al om negen uur naar bed. Doorzakken was er niet bij, te meer omdat drank of bier in het kamp verboden was. Eenmaal in de week was er in de kantine van het kamp een culturele avond, georganiseerd door de Culturele Commissie. Er werd dan een film gedraaid en soms was er een optreden van een cabaretgroep of toneelgezelschap. De Culturele Commissie voorzag de kampen ook van lectuur.
De polderwerkers
De polderwerkers werden ondergebracht in woonbarakken. Deze barakken boden weinig luxe. De meeste polderwerkers gingen in de weekeinden naar huis, op de fiets of werden met vrachtwagens van de Directie naar het treinstation in Kampen of Steenwijk gebracht en weer opgehaald. Een woonbarak bestond uit een tiental kamers, die elk uit een slaap- en een eetvertrek bestonden. Deze kamers werden elk door zo’n acht of tien man bewoond. Er werd niet in de kantine gegeten. Pas toen eind jaren vijftig de eerste kampen in Oostelijk Flevoland verrezen, werden de kampkeukens voorzien van een eetzaal, waar de arbeiders gezamenlijk hun avondmaal konden gebruiken.
Dat er in de arbeiderskampen een echte mannencultuur heerste, spreekt voor zich. Veel polderwerkers waren boerenzonen die hoopten hier later een boerderij te kunnen pachten. Maar ook mensen uit de stad waren in de polder werkzaam. In de oorlog waren velen naar de polder gekomen, want wie in de polder werk had, hoefde niet voor Arbeitseinsatz naar Duitsland. Kort na de oorlog, toen de werkloosheid in Nederland nog groot was, kwam velen via de arbeidersbemiddeling in de polder terecht. Velen van hen waren niet gewend aan het zware werk en waren dan ook weer spoedig verdwenen.
De gezinnen
In sommige kampen, waaronder Urkervaart, bevonden zich gezinsbarakken. Deze werden bewoond door gezinnen die permanent in de polder woonden. Het gezinshoofd had een functie in het kamp of was werkzaam op één van de cultuurboerderijen in de nabije omgeving. De gezinnen betrokken hun levensmiddelen in de kantine van het kamp. Andere zaken werden in Emmeloord of in Kampen gekocht.
Duizenden arbeiders
De Noordoostpolder viel officieel op 9 september 1942 droog. De Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken) haalde duizenden arbeiders naar de polder voor het graven van greppels, ploegen, zaaien, wieden, oogsten en dorsen. In sommige jaren waren er meer dan vierduizend arbeiders in de polder werkzaam. De verbindingen in en kort na de Tweede Wereldoorlog waren slecht en de polderwerkers werden daarom tijdelijk gehuisvest in barakkenkampen, waarvan er in de polder ruim dertig zijn gebouwd.
Lange werktijden
Destijds waren de werktijden langer dan tegenwoordig. Destijds werd er alleen op de zaterdagmiddag en de zondag niet gewerkt. Sommige polderwerkers hadden er fietstochten van wel zestig kilometer voor over om de weekeinden thuis bij hun gezin of hun ouders door te kunnen brengen. Degenen die te ver weg woonden om naar huis te fietsen en gingen eens in de vier weken – en later eens in de twee weken – voor een lang weekeind naar huis. De Directie van de Wieringermeer bracht de arbeiders naar Zwolle waar ze de trein of bus naar huis konden nemen, en haalden ze ‘s maandags weer op.
Elke twee weken met verlof
Iemand die ver weg woonde was Johan Vos uit het West-Brabantse Roosendaal. Voor de verhalensite flevolandsgeheugen.nl vertelde hij: ‘Ik was ook veertiendaags, zoals ze dat toen noemden: ik ging dus elke twee weken met verlof naar huis. Toen werkten we ’s zaterdagvoormiddag nog. Om twaalf uur was je dan vrij en hurry-up naar het kamp, vlug wat eten en dan werden we met de bus naar Zwolle gebracht. Vervolgens ging het van Zwolle met de trein naar de plaats van bestemming. De veertiendaagsen hadden het voordeel dat ze ’s maandagavond pas terug hoefden te komen. Dan stonden de bussen om een uur of tien, half elf klaar in Zwolle en die brachten ons naar het kamp. We hadden dus min of meer een lang weekeind’.
Bron : Henk Pruntel, onderzoeker Nieuw Land Erfgoedcentrum