Schaapskooi

De polderdijken zijn bedekt met een grasmat, welke met zorg is aangelegd. en met evenveel zorg dient te worden onderhouden. Eén van de meest doeltreffende maatregelen voor het behoud van een goede grasmat is het beweiden ervan met schapen. Daarom is langs de dijken een vijftal schuren met woning voor schapenbedrijven gesticht.

Naast de steenbekledingen aan de buitenzijde van de dijk is de grasbekleding van de dijk van groot belang voor de sterkte van de dijk. De kern van de dijken rondom Flevoland bestaat uit zand. Dit zand is afgedekt met een kleilaag die, in combinatie met de steenbekledingen aan de buitenzijde van de dijk, er voor zorgt dat de dijk onder invloed van wind en water niet uitspoelt en uiteindelijk kan doorbreken. Het gras op de dijk heeft in de kleilaag een wortelstelsel dat als een
soort haarnet de kleilaag goed bij elkaar houdt. Een goed doorwortelde grasmat zorgt voor een sterke erosiebestendige dijk.
Het zand in de kern van de dijken laat gemakkelijk water uit de meren aan de buitenzijde door. Om de stabiliteit van de dijk te verbeteren, en de binnenkant van de dijk en het benedenbeloop (vlakke strook binnendijks naast de dijk) begaanbaar te houden voor schapen en onderhoudsapparatuur, ligt in strook tussen de dijk en de kwelsloot een drainagesysteem.

Anekdote:

Op de plek waar in 1949 de grootvader van Liset met zijn schaapskudde de eerste voet op de dijk zette, raast nu het verkeer hoog over de Noordoostpolder in en uit. Het koperkleurige lichtwerk onder het viaduct herinnert aan de grazende schapen op de dijk.

De Zeeuwse schaapherder deed er bijna twee dagen over om met zijn kudde per trein vanaf Goes naar Kampen te reizen. De laatste 12 kilometer naar Ramspol deden ze te voet. Bij de Ramspol aangekomen deed de brugwachter snel de brug omhoog. Hij had namelijk van hogerhand de instructie gekregen om geen schaapskuddes in de polder toe te laten. Schaapherder Moerdijk liet hem in plat Zeeuws weten wat hij daar van vond: hij kwam op uitnodiging van diezelfde hogere hand. En belangrijker nog: hij kwam niet voor de polder. Hij kwam voor d’n Diek!

Liset Moerdijk, kleindochter van de schaapherder, maakt nu samen met partner Rutger Bergboer onder de naam Prins te Paard locatietheater vanuit de oude schaapskooi aan de dijk. In hun werk zijn de verhalen van het landschap altijd het uitgangspunt.

Liset Moerdijk – www.prins-te-paard.nl – lichtroutenoordoostpolder.nl

Leeuwarder courant : 31-10-1959

Jelle Vellema van Hantumhuizen werd herder in Noordoostpolder Rond 250 schapen houden de polderdijk dicht en kort

(automatische tekstherkenning)

Voor het gewei van velen is met de (meeste) heide ook de herder V met zijn kudde schapen verdwenen. Hij komt alleen nog maar voor als folkloristische trekpleister voor de toeristen en dan leeft hij verder nog voort op ontelbare zoetelijk romantische „schilderijen”. In deze gestroomlijnde wereld heeft de herder afgedaan …. behalve in het gestroomlijnde nieuwe land, dat Noordoostpolder heet. Daar wonen niet minder dan vijf herders. Mannen van deze tijd, die de dagen bij de kudde niet lopen te korten met breien.

Bij zulke herders past ook niet de schaapskooi van voorheen; die zou trouwens in dit door mensenhand precies ingedeelde land ook niet passen. Toch staan er vijf schaapskooien in de polder. Gloednieuw, de afwerking is nog niet eens helemaal voltooid. Wie zegt, dat het boerenschuren zijn, heeft gelijk, maar deze schuren doen dienst als schaapskooi. Ze staan achter de dijk, die tussen Lemmer en Urk de polder omsluit

Jelle Vellema, die tot voor anderhalf jaar in Hantumhuizen woonde, is een van de herders. Voorheen heeft hij zich nooit veel met schapen bemoeid, maar in de wijde wereld onder Creil past hij nu op ’n 250 woldragers van de heren Tilma (Sneek) en Van Kuiken (Ternaard), die de kooi hebben gehuurd. In de polder is men erg „wijs” met de schapen, omdat zij er voor zorgen, dat de dük ’n vaste zode krijgt en verder het gras keurig kort houden. Nu was dat in deze droge zomer niet zon toer. Er groeide praktisch niets en daarom zijn de 150 hokkelingen, die de polderboeren op de ijk hadden uitbesteed ook al eerder dan andere jaren naar hun eigen baas teruggekeerd. Vijf en twintig zijn er gebleven. Hun dient in de wintermaanden de kooi tot stal, want de schapen maken er alleen maar in het voorjaar gebruik van. Dan is de kooi kraamkamer en de herder is in die tijd praktisch dag en nacht in het geweer.

Elke dag inspecteert herder Vellema met zijn bouvier „Frieda” de schapen, die hun kostje lopen te zoeken op zeven kilometer dijk of op een van de drie kavels land, die bij de kooi horen. De herder heeft schik in zün werk en zün vrouw in haar moderne woning. Nog elke dag is ze blij met deze landarbeiderswoning in het blokje van drie met zijn boiler, douche enz. Bij de kooi mocht ook een huis worden gebouwd, maar mevrouw Vellema bleef liever aan de weg wonen, want daar is enige bebouwing en de mens moet toch ook iets gemeenschap hebben. Daarvan profiteert ook de driejarige Geertje, die zich al net zo vlot in het Drents of Gelders — dat zijn de naaste buren — kan uitdrukken als in ’t Fries, de voertaal van het gezin.

De wereld bij de dijk, halverwege Lemmer en Urk is erg wijd, maar de Veilema’s zijn het vrije veld wel gewoon. En alleen zijn zij bijna nooit, vooral niet in het visseizoen. De anderhalve kilometer dijk, bij de Rotterdamse Hoek, waarop mag worden gevist, ligt namelijk vlak bij de kooi. Er staan geregeld tientallen auto’s. Dat geeft het nodige vertier en vaak ook papier, want het is bar en boos wat de mensen in het vrije veld vaak laten slingeren. Voor de Vellema’s is dat de enige ergernis in het nieuwe land.