Allemaal klei in de polder ?

Dat ligt iets genuanceerder

De bodem van de Noordoostpolder is zeer variabel: van zand tot klei en plaatselijk veen onder de oppervlakte.

Wat zijn de verschillende grondsoorten?

Er wordt in Nederland vaak een onderscheid gemaakt tussen vijf grondsoorten;

  1. zandgrond
  2. leemgrond
  3. kleigrond
    Klei is een klastisch sedimentair gesteente, dat voornamelijk bestaat uit lutum, gronddeeltjes kleiner dan 2 µm.
    Het verschil met zand is dat zand bestaat uit kleine rotsblokjes (als gevolg van erosie door water, wind en/of temperatuurverschillen) en klei bestaat uit (kleine) kleiplaatjes.
  4. kalkgrond
  5. veengrond.

Klei (Zeeklei)  komen vooral voor in de relatief lager gelegen gebieden van de kustprovincies en Flevoland.


Grondsoorten in de polder:

De gebieden in de Noordoostpolder waar de grond ongeschikt was om landbouw op te vestigen werden gebruikt voor de aanleg van bossen.
Hout was bruikbaar  (productiebos) en er moest toch ook gerecreëerd kunnen worden.

  • Kuinderbos (1100 ha)
  • Urkerbos
  • Voorsterbos (1000 ha)

(zie natuurgebieden)


De Flevolandse kleigronden

zijn de jongste kleigronden. Aanvankelijk zeer productief, maar de hoeveelheid makkelijk verteerbare organische stof verdween geleidelijk. Geringere stikstoflevering en structuurproblemen namen toe. De bodemvruchtbaarheid gaat nog steeds achteruit. De mate van inzicht dat er wat gedaan moet worden neemt evenwel toe. Flevoland is toonaangevend op het gebied van werken aan bodemkwaliteit.

De gronden van de Flevopolders zijn uniek. Uniek wat betreft ontstaanswijze, maar ook wat betreft eigenschappen. Het zijn heel jonge gronden. Waar ter wereld vind je zoiets, ook op zo grote schaal? Het zijn kalkrijke zavel- en kleigronden en die treffen we ook in Zuidwest- en Noord-Nederland aan, maar de Flevogronden zijn toch anders. Ze zijn anders omdat:
– de organischestofgehalten relatief laag zijn;
– er minder dan elders een verdichte laag onder de bouwvoor zit;
– er bijna steeds wat grotere poriën naar de ondergrond gaan waardoor wortels kunnen groeien en het gehele groeiseizoen water op kunnen nemen.
De combinatie van deze eigenschappen geeft een specifieke groei. De gewassen zijn relatief ijl en de eenzijdige groei maakt dat ze moeilijk tot afrijping komen. Wanneer hier bij de teelt niet duidelijk rekening mee wordt gehouden, scoren ze op het gebied van smaak niet hoog.
De enorme groeikracht wordt al zichtbaar in de bossen. De essen, die hier thuishoren, vertonen een sterke hoogtegroei. Eronder ontwikkelt zich een weelderige brandnetelvegetatie.
De bodem
De bovenlaag is in het algemeen geploegd. Kenmerkend voor Flevoland is dat onder de geploegde bouwvoor de grond gelaagd is. De gelaagdheid wordt veroorzaakt door verschillen in zwaarte en door verschillen in organischestofgehalte. De gelaagdheid belemmert de beworteling sterk, maar door de aanwezigheid van grove poriën kunnen wortels toch wel dieper de grond in. Plaatselijk bevindt zich een schelpenlaag op 25 tot 30 cm diepte die ook remmend kan zijn voor de beworteling.
Het geheim van Flevoland: de ondergrond
De ondergrond is gelaagd en vaak moeilijk doorwortelbaar, maar door de poriën kunnen de wortels toch dieper de grond in. Dit verschijnsel op zo grote schaal zien we niet bij de zeekleigronden elders in Nederland. De poriën zijn onder meer gevormd door riet in de ontginningsfase en later ook door pendelende wormen.

De bodemstructuur
Tot het eind van de vorige eeuw was het moeilijk om blauwe plekken in de grond te vinden. De nieuwe eeuw gaf een heel ander beeld. Overal zijn ze nu in Flevoland te vinden. Blauwe plekken ontstaan wanneer de grond verdicht is. Het geoxideerde bruine ijzer verbindt zich met zwavelhoudende eiwithoudende verbindingen waardoor een blauwe kleur ontstaat. De typische rotte eierenlucht is hier ook waar te nemen. De blauwe plekken hangen samen met veranderde omstandigheden:

– De machines worden zwaarder en verdichten meer.
– Er worden meer hakvruchten geteeld met intensievere grondbewerking.
– Er worden minder granen en grassen verbouwd die organische stof leveren voor het bodemleven en de bodemstructuur verbeteren.
– Het oogsttijdstip wordt later door nieuwe rassen, waardoor de oogst onder nattere omstandigheden plaatsvindt. Een akkerbouwer: “Vroeger waren we op 20 september klaar met de aardappeloogst, nu beginnen we op 20 september”.
– Sinds 1998 gaat de oogstperiode vaker samen met veel regenrijke dagen.

Bron: https://www.goedbodembeheer.nl/akkerbouw-flevoland