‘De koolsoep, die vergeet ik nooit’
De Stentor : 29 JUNI 2006 – BLOKZIJL/MARKNESSE – Hoe het leven was in een barak uit de eerste jaren van Noordoostpolder? ‘Het was om het heel kort te zeggen asociaal.’ Lucas Huizinga spreekt uit ervaring. Hij is een echte pionier en leefde als greppel- en slotengraver in verschillende kampen. Vandaag (donderdag) mag de 89-jarige Marknessenaar zijn bijdrage leveren aan de opening van de gerestaureerde pioniersbarak in Tollebeek.
Huizinga voelt zich trots dat hij met vijftien andere pioniers de barak mag openen. De barak is een eerbetoon aan hem en die anderen, die de polder hebben gemaakt. Met het verzoek kleding van toen en een schop mee te nemen, heeft hij enige moeite. Een heupoperatie twee maanden geleden maakt het lastig laarzen en overall aan te krijgen. De als een kunstwerk ingepakte barak onthullen is zwaar werk, denkt hij. ‘Maar erbij zijn, wil ik zeker.’
Huizinga is ook in woord en beeld terug te vinden op de dvd van de Blankenhamse documentairemaker Pet van Boekel, die later dit jaar als onderdeel van het barakproject verschijnt.
Het laatste barakkenkamp van Noordoostpolder, kamp Urkervaart, verdween in 1957. Het eerste was kamp Blokzijl, nog net op het oude land en 65 jaar terug in gebruik genomen. Lucas Huizinga arriveerde er als één van de eersten, op 1 september 1941. Om sloten en greppels te gaan graven. Hij trok door naar de kampen Luttelgeest, Schoterbrug en Rutten. In 1949 kreeg hij een woning in Emmeloord, in 1952 zijn eigen bedrijf aan de Uiterdijkenweg.
Het leven in kamp Blokzijl zal Huizinga zich altijd blijven herinneren. Met tien mannen op een slaapkamer. Een deken, een strozak en een strokussen. Dat was het. Het toilet was buiten. ‘En het eten was heel slecht. Die koolsoep, die vergeet ik nooit. We kochten zelf aardappelen bij de boer in Giethoorn en die kookten we langs de weg. Het was natuurlijk oorlog en voedsel was schaars.’ Een beetje jammer vindt Huizinga het dat de barak in Tollebeek niet van het Blokzijler type is. ‘Dat zijn de originele barakken. Die van latere jaren waren luxer, met meer slaapkamers bijvoorbeeld. Vergeleken met tegenwoordig was het leven in kamp Blokzijl asociaal. Het was niet prettig leven daar.’ Huizinga waardeert het dat met de barak in Tollebeek een stukje poldergeschiedenis bewaard blijft. ‘Symbolisch is het heel erg leuk. Mensen kunnen iets herkennen en even stilstaan bij het gegeven dat de polderwerkers in zo’n barak leefden. Dat vanuit zulke barakken de polder is gemaakt. Stel je voor dat er helemaal niets meer zou staan… Dat kan toch niet.’
En heel leuk is het dat pioniers van het eerste uur de barak mogen openen. Zoveel kent Huizinga er niet meer. Velen zijn overleden. En van de echte pioniers -zij die voor 1 augustus 1945 minimaal twee jaar in de polder hebben gewerkt en aan de schop hebben gestaan- zijn er nog maar heel weinig. ‘Ik wil het niet graag nog een keer meemaken. Maar ik ben blij dat ik het meegemaakt heb’, zegt Huizinga. ‘Het was een hele goede leerschool. In zo’n barak leer je mensen kennen en hoe mensen in elkaar steken.’
Kamp Blokzijl, Noordoostpolder, 17 november 1944
In de Noordoostpolder waren ook joden ondergedoken, zo ontdekte Lucas Huizinga op een avond: “We lagen in Kamp Blokzijl. Op een avond kom ik uit de kantine, het was bedtijd. … Ik kom in de slaapkamer. Ik wist niet dat hij er was, maar hij lag op zijn knieën voor het bed te bidden. Hij had het keppeltje op. Toen ontdekte ik dat hij een jood was. De deur van de knip en hij vloog me om de hals. Hij zegt: ‘Lucas, zou je nooit vertellen dat ik een jood ben.’ Ik zeg: ‘Ik heb het nooit geweten en ik weet het nu ook niet. Hand erop.’ Ik heb het nooit iemand verteld. En toen werd hij opgepakt bij de razzia en de Duitsers hadden een foto van hem. Ze zochten hem wel. Ze sleurden hem uit het café, schandalig! Ik kan er nog wel om huilen.”