Ingezonden brief De Noordoostpolder jaargang 1 nummer 4
Zij, die dit lazen in de laatste uitgave van „De Duikhoek”, werden plotseling fel herinnerd aan den dag, waarop de polder in rep en roer was. De noodkreet: „De Duitschers!” klonk als een doodsklok over den polder en deed ieder besluiten, een duikhoek op te zoeken en zoo te trachten uit hun handen
te blijven.
Nog zie ik voor mij, hoe dien avond te voren arbeiders met dekens enz. beladen, den polder introkken, om althans den nacht veilig tusschen het koren door te brengen, ’s Morgens, toen men meende, dat alles veilig was, kwamen ze weer te voorschijn. Helaas rukte te Vollenhove juist de Kriegsmarine binnen, met al de gevolgen van toen.
Jongens in doodsangst, de handen omhoog, moesten aanschouwen, hoe Henk werd neergeknald. Zij konden hem toen niet helpen, maar één gedachte hield hen staande en die was: eens komt onze tijd!
Nu is die tijd gekomen. Maar is het drama gewroken?
De Duitschers zijn verslagen. Maar zij, die de directe oorzaak van de razzia was, de firma die hét weermachtswerk te Maastricht had aangenomen en de arbeiders opriep onder de leus: hooge loonen, goede voeding enz., die firma kunnen wij toch gerust aansprakelijk stellen voor de twee razzia’s die volgden, toen haast geen arbeider verkoos om voor de weermacht te gaan werken. Onder de arbeiders was de woede tegen die firma geweldig groot.
De eene firmant, een N.S.B.-er, zal wel opgepakt zijn, maar de andere firmant vierde — met de ellende van velen en den dood van Henk Bolt op den achtergrond — het groote bevrijdingsfeest in den Noordoostpolder.
Henk, jij kon zeggen: „Het betert weer”, maar ik kan het helaas niet verder brengen dan tot „Het kan verkeeren”.
OORLOGSMONUMENT
Torenplein, ’t Zandt, Groningen
Het oorlogsmonument herinnert de inwoners van ’t Zandt aan de medeburgers die tijdens de Tweede Wereldoorlog door oorlogshandelingen om het leven zijn gekomen.



Hindrik Bolt 1922-1944
Henk Bolt
Oorlogsslachtoffer
Is 22 jaar geworden
Geboren op 25 juni 1922 te ’t Zandt
Overleden op 9 augustus 1944 te Noordoostpolder
bron: https://oorlogsgravenstichting.nl
N.H. begraafplaats te Zeerijp
Vak/rij/nummer A 7 4
In de Noordoostpolder tijdens de oorlogsjaren waren Piet Grilk en Wim van Leening actief met het gestencilde blad De Duikhoek, waarvan zes edities verschenen. Dit blad geldt als voorloper van het latere De Noordoostpolder.
Na de oorlog publiceerden Grilk en Van Leening een boek, eveneens getiteld De Duikhoek, waarin zij hun oorlogservaringen in het kamp beschreven en de moord op hun 22-jarige kamergenoot Henk Bolt tijdens de razzia van 9 augustus 1944 herdachten. Er zijn niet veel examplaren van dit boek meer te vinden. Ik heb er één.
Hieronder een hoofdstuk uit het boek De Duikhoek.
Ik heb het gescand en door ai in hedendaags Nederlandse taal laten corrigeren en iets ingekort. Den oude taal leest zoo lastig.
Zijn stem breekt als een dorre tak. Lijkbleek wijst hij naar buiten.
Een groep van vijftien soldaten stormt van een vrachtwagen het kamp in. Ze hebben een karabijn in de rechterhand, handgranaten in de linker, en dragen helmen. Alsof ze een zwaarbewapend bendenkamp overvallen, sluipen ze voorwaarts — soms met sprongen, steeds dekking zoekend.  Cor is al bij het raam. De eerste schoten knallen. Een overval!
Een ogenblik kijken de jongens elkaar aan. Zonder woorden begrijpen ze elkaar.
“Als de bliksem eruit, Hans!”
De soldaten zijn nog veertig meter van de barakken verwijderd. Achter de gebouwen ligt de sloot met rode klaver, hun enige schuilplaats. Daar zijn de Duitsers vast nog niet.  Cor is al verdwenen. Henk en Hans springen door het achterraam.
“Ze krijgen ons niet, Hans! Rennen!”  Tien, twintig meter leggen ze af — dan barst het salvo los. Vijftien wapens tegelijk. Een machinepistool ratelt.  Ze zijn in het schootsveld. De militairen vuren van achteren. Nog tien meter tot de fietsenloods. Schoten ketsen af.
Hans haalt het, maar achter hem hoort hij een zware klap.
O God — Henk is geraakt. Hij is gevallen.
“Ping!”   Een kogel slaat naast hem in de houten wand. Een andere fluit langs zijn hoofd. Hij trekt zich terug. Hij moet de sloot over.
Maar dan duikt voor hem, tussen de klaver, een gezicht op. Een machinepistool richt zich op zijn borst.  Verderop rent Cor door. Drie schoten. Cor duikelt in de sloot — maar nee, hij kruipt weer omhoog. Even later is ook hij omsingeld.  Hans steekt langzaam zijn handen op. Een soldaat snauwt hem naar voren.
Hij voelt zich opeens doodmoe. Alles draait. Ze fouilleren hem ruw en zetten hem met zijn rug tegen de barak.
Daar ligt Henk, een paar meter verder, voorover in het zand.
“Hij is gewond, help hem toch!” zegt Hans met een brekende stem.
“Waarom is hij dan gevlucht? Stil!” blaft een soldaat.
Er breekt iets in Hans. Hij kan niet kijken.
Boven hem zweven lichte wolkjes in de warme lucht. Een leeuwerik stijgt zingend omhoog.
Alles is voorbij. Een jaar polderleven ligt achter hen. Ze zullen niet naar huis terugkeren.
Nieuwe gevangenen worden naast hem gezet: de kampbeheerder, de kok, het personeel — ook de kleine Sjouke met zijn gebogen rug. Hij kan zijn armen niet hoog houden; de soldaten stompen hem.
“Misschien verbergt hij daar wapens!” lachen ze grof.
Negen jonge mannen staan nu tegen de muur. Cor is afgevoerd.
Hun gezichten zijn strak, hun ogen koud van minachting voor de drie Duitsers met hun wapens in de aanslag.
Een van hen bevestigt zijn bajonet.
“Eén verkeerde beweging en je bent eraan!” grijnst hij.   De jeneverlucht slaat Hans in het gezicht. Hij deinst terug. “Hoger, die handen!”
De kampdokter komt aanrennen, maar wordt tegengehouden.
“Een dokter!” stamelt Hans. Er wordt gelachen. De dokter moet zelf zijn handen opsteken.
“Zullen we ze meteen afmaken?”
“Nee, dat mag niet.”
Langzaam komt Hans tot zichzelf. Die jonge soldaten, die over leven en dood beslissen alsof het niets is… die Henk hebben neergeschoten… hij walgt van hen.
De tijd kruipt voorbij. Dan hoort hij Henk kreunen — zacht eerst, dan schrijnend.
Hij draait zich in het zand, bloed op zijn mond.
Een soldaat schopt hem in de zij. “Hou je mond of we maken je af!”
Woede schiet door Hans heen. Nog één schop en hij vliegt hem naar de keel.
Sjouke barst in huilen uit. Hans denkt aan thuis — vader, moeder, zijn verloofde, hun studietijd — alles wat voorbij is.
Na drie kwartier komt er eindelijk beweging. Een auto rijdt het kamp in. Een SS-officier springt eruit, gevolgd door twee mannen van de polderdirectie.
De wapens zakken.
“Handen omlaag, er is een vergissing!” roept de officier.
Een vergissing! Hoe hol klinkt dat woord.
De officier knielt bij Henk, de dokter haast zich erbij.
Hans snelt toe. “Hij is mijn vriend, mag ik helpen?”
“Ja, snel — water!”
Henk komt langzaam bij. “Hans… ik heb zo’n pijn…”
“Stil maar,” fluistert Hans. “Je gaat even naar de ziekenbarak, dan krijg je verlof, hoor.”
Henk glimlacht zwak. “Verlof… goed…” Dan wordt alles donker.
Ze dragen hem naar de ziekenbarak. Vrouwen bij de brug vallen flauw.
Binnen klinkt het gerinkel van instrumenten. Hans wacht in stilte.
Cor komt binnen, wit en trillend.
“Ze hebben zich vergist,” zegt hij hees. “Er zou een razzia zijn. Toen hier werd geschoten, hebben ze Kampen gebeld — ze zijn letterlijk komen aanrijden.”
De dokter verschijnt. Zijn gezicht zegt genoeg.
“Het loopt af, jongens. Ga maar bij hem.”
In de operatiekamer ligt Henk stil. De geestelijke bidt. De dokter fluistert: “Longbloeding en ruggenmergletsel.”
Nog een paar ademhalingen — dan niets meer.
“Henk! Nee! Henk!”
De dokter legt een hand op hun schouders.
“Draag het als mannen. Houd het ideaal levend waarvoor hij gestorven is.”





