Razzia Noordoostpolder

Bron: Omroep Flevoland, verslaggever Richard Schuurman. (link)

OmroepFlevoland

Op 17 en 18 november 2024 is het precies 80 jaar geleden dat de Duitse bezetter bij de razzia in de Noordoostpolder bijna 1.800 mannen oppakte. In twee verhalen blikt verslaggever Richard Schuurman terug op deze gebeurtenis aan de hand van archiefdocumenten en andere bronnen.

November 1944: het is onrustig in Nederland. De zuidelijke provincies zijn sinds september al bevrijd, maar de geallieerde opmars is tot staan gekomen bij de grote rivieren. In het westen en noorden regeert de bezetter met steeds straffere hand. Het leven wordt met de dag moeilijker. De winter nadert, eentje die ongekend streng en zwaar zal zijn.

Noordoostpolder, november 1944. Het is alweer bijna vier jaar geleden dat bij de Zuidermeerdijk het laatste stuk dijk is gedicht. En ruim twee jaar dat de gemalen bij Lemmer en Kraggenburg in september 1942 het nieuwste stukje Nederland droogmaalden. Grofweg de oostelijke helft van de polder is al ontgonnen, het westelijk deel is nog deels een zompig moeras. In het droge deel zijn in de nazomer van 1943 de eerste gewassen geoogst. Dit jaar heeft de voormalige zeebodem opnieuw een welkome opbrengst opgeleverd.

Dat is niet vanzelf gegaan. Vele handen hebben de dijken aangelegd. Nog meer handen zijn nodig om de polder te ontginnen. Dat betekent greppels graven voor de afwatering, zaaien, oogsten. Het zijn er wel eens vierduizend geweest, maar in november 1944 werken en wonen er zo’n tweeduizend man in de 24 arbeiderskampen met namen als Schoterbrug, Luttelgeest en Zwolsevaart. Het leven is er zwaar.

tekst gaat verder onder afbeelding

De Dienst Zuiderzeewerken verkeert na de Duitse invasie in mei 1940 aanvankelijk in onzekerheid of de inpoldering wel de goedkeuring van de bezetter heeft. Die komt er in januari 1941 van Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft Hans Fischböck, met instemming van Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart. En op de achtergrond zelfs van Adolf Hitler, die graag pronkt met de Hollandse ontginningskunsten. De inpoldering moet doorgaan.

Honderden mannen melden zich in september en oktober 1942 aan voor het werk in de ‘Noord-Oost Polder’. Hun meldpunt: de Molenstraat 28 in Kampen, het kantoor van de Directie Wieringermeer, afdeling Noord-Oost Polder. Hier is Bert Knipmeijer hoofd administratie en personeelszaken. Hij heeft opdracht duizend man te werven. De mannen krijgen sinds augustus verplicht een Eintrittsausweis. Met de gele toestemmingsverklaring kunnen de Duitsers beter controleren wie de N.O.P. in en uit gaat. Dankzij een actie van het Nederlands Arbeidsfront krijgen de arbeiders een hoger uurloon. Maar die paar centen extra zijn voor velen niet genoeg: na een korte tijd zwoegen in de polder haken ze alsnog af.

Voorjaar 1943: De jodenvervolging is een half jaar in volle gang. Aan het Oostfront woedt een ongekend felle strijd, die honderdduizenden levens eist. De Duitse oorlogsindustrie snakt naar verse arbeidskrachten. Die moeten uit de bezette gebieden komen. En dus verhardt in Nederland het optreden van de bezetter. Als bij razzia’s eerst studenten voor de Arbeitseinsatz in Duitsland worden opgepakt en vervolgens het Nederlandse leger opdracht krijgt zich in krijgsgevangenschap te melden, volgen de korte maar hevige April- meistakingen.

Opeens krijgt Bert Knipmeijer van de Directie Wieringermeer het druk. Aangemoedigd door kreten op schuttingen in Amsterdam als ‘Meldt U aan bij de duikbootkapitein in Kampen’, staat het in de Molenstraat ineens zwart van de werkers die in de polder aan de slag willen. Studenten, militairen en ook joden proberen aan tewerkstelling en deportatie te ontkomen.
Knipmeijer doet wat hij kan. Hij stoot de Duitsers niet voor het hoofd, maar werkt op de achtergrond samen met verzetsorganisatie LO-LKP, de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers en Landelijke Knokploegen. Zo helpt hij het verzet aan een onderduikplek.

De arbeiderskampen stromen vol. De ontginning gaat dankzij al die extra handen ineens een tandje harder. Noord-Oost Polder krijgt in de volksmond zijn bijnaam ‘Nederlands Onderduikers Paradijs’. Tot de bevrijding hebben naar schatting 20.000 onderduikers hun heil in het ‘Paradijs’ gezocht.

tekst gaat verder onder afbeelding

De Duitsers staan erbij en kijken ernaar. En keuren het lange tijd goed dat zovele jonge, fitte mannen in de polder aan de slag gaan, ook al gaat dat ten koste van de Arbeitseinsatz in Duitsland. Ze weten dat dit belangrijke werk ook moet gebeuren. De gevreesde Sicherheitspolizei is precies op de hoogte van wat zich in de N.O.P. afspeelt, maar doet niets. De bezetter gedoogt het werk in de polder: werklieden mogen niet worden opgepakt!

Die oekaze blijkt duidelijk uit een kort schrijven van Regierungsrat Buckan van de Hauptabteilung Soziale Verwaltung in Amsterdam. Het briefje van het hoofdkantoor van het arbeidsbureau bevindt zich bij het NIOD in Amsterdam. Op 19 april 1943 schrijft Buckan aan medewerkers van de regiokantoren: “Met de verordening van 5 maart 1943 heb ik de heren leidinggevenden van de buitenposten Amsterdam en Groningen reeds gevraagd, aan de werkzaamheden in de Noordoostpolder geen arbeidskrachten te onttrekken”. Buckan benadrukt dat het voor de voedselvoorziening in het land belangrijk is dat het werk in de polder met voldoende mannen door kan gaan.

De positie van de arbeiders in de polder is een terugkerend discussiepunt in Duitse gelederen. In het gedogen komt een kentering, zo blijkt uit een briefje van 10 november 1943 van Oberregierungsrat Dr. Jütting. “Ook het oppakken van in de Noordoostpolder werkzame mannen van de jaargangen 1922-24 moet in het overleg van 15 november 1943 van de Hoofdafdeling Voedselvoorziening en Landbouw worden meegenomen.”

Waar Buckan in april 1943 min of meer nog een veto tegen het oppakken van werklieden uitspreekt, laat het briefje van Jütting zien dat de Duitsers een andere oplossing voor het probleem van de arbeidskrachten in gedachten hebben.
Jütting stelt voor de polderwerkers te vervangen door joodse arbeiders. “Het verminderen van het aantal arbeidskrachten hoeft niet op bijzondere moeilijkheden te stuiten, omdat voorzien is om ter vervanging van hen in Noordoostpolder circa 2.000 joden (gemengd gehuwden) beschikbaar te stellen. Hierover hebben vandaag met de Beauftragte voor Amsterdam gesprekken plaatsgevonden”.

tekst gaat verder onder afbeelding

Het is een opvallend plan, waarover nergens in andere bronnen lijkt te worden gerept. Dat maakt de opmerking van Jütting bijzonder. Het plan is nooit uitgevoerd, maar geeft een inkijkje in hoe er in 1943 volop discussie gaande is over de positie van de joden uit gemengde huwelijken. Op het hoogste niveau van het Duitse bestuur, maar dus ook bij de arbeidsbureaus.

Terwijl de deporatie van de joden naar Westerbork en de vernietigingskampen sinds midden 1942 in hoog tempo vordert, buigen Seyss-Inquart en vooral SS Obergruppenführer en politiebaas Hanns Rauter zich tussen maart en oktober 1943 over de circa 9.000 Nederlandse halfjoden (Mischlinge) en gemengde gehuwden van joden en niet-joden (Mischehen).

Tijdens de beruchte Wannsee-conferentie over de Endlösung van januari 1942 is voorgesteld om halfjoden en de meeste joden uit gemengde huwelijken af te voeren naar de vernietigingskampen. Dat gebeurt uiteindelijk niet, omdat Himmler en Hitler in 1943 besluiten om de uitvoering uit te stellen totdat de oorlog is gewonnen.
In Nederland wil Rauter in 1943 niet wachten. Halfjoden zijn voor hem gelijk aan joden en dus wil hij hen afvoeren. Mannen uit gemengde huwelijken zonder kinderen moeten ook op transport, tenzij zij zich laten steriliseren. Daarmee wil Rauter dus verder gaan dan wat er in Duitsland zelf gebeurt.

Aan de deportatie van de halfjoden komt Rauter niet meer toe, maar volgens de Sicherheitspolizei hebben zich tot juni 1944 ruim 2.500 mannen en ook vrouwen uit gemengde huwelijken laten steriliseren om aan deportatie te ontkomen. Ruim 6.000 anderen weigeren, van wie een onbekend aantal vrijwel zeker is afgevoerd.
Ook zijn in 1943 en 1944 joodse mannen tewerkgesteld in arbeidskampen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en ook op het vliegveld Havelte. In november 1943 zitten er zo’n 2.000 mannen uit gemengde huwelijken in SS-politiekamp Vught. Precies het moment waarop het voorstel in het memo van Jütting ter sprake komt.

In de zomer van 1944 is het gedogen van de bezetter echt voorbij. De oorlog op twee fronten heeft de reserve aan beschikbare Duitse arbeidskrachten uitgeput. Dus is iedereen die maar inzetbaar is, nodig om de oorlogsindustrie draaiende te houden en te bouwen aan verdedigingswerken. Zo valt in juli het oog op de polderwerkers in de Noordoostpolder.

tekst gaat verder onder afbeelding

Directeur Feije Haadsma van het Rijksarbeidsbureau Noordoostpolder moet zich op 12 juli voor overleg melden in Den Haag: “Door den heer Houdijk (de door Rijkscommissaris Seyss-Inquart aangestelde Sonderbeauftragte für die Zuiderzeewerken in Nord-Ost Polder – RS) werd medegedeeld, dat op bevel van den Rijkscommissaris 500 man uit den Noordoostpolder moesten worden geleverd en vertrekken naar Maastricht en Valkenburg. Door hem was overeengekomen (…) dat men deze menschen langs vrijwillige weg zou trachten te verkrijgen, doch wanneer zou blijken dat als op deze manier het vereiste aantal zou worden bereikt, het resteerende aantal door dienstverplichting moest worden gevorderd.”

Nadat op 17 juli in de arbeiderskampen een bekendmaking is opgehangen, melden zich twee dagen later 121 mannen uit de polder en twaalf Kampenaren vrijwillig voor tewerkstelling in de kalksteengrotten van Valkenburg en Maastricht. Daar hebben Philips, Volkswagen en de Wehrmacht fabrieken opgezet.
De magere opkomst zint de Duitsers maar niets. Haadsma krijgt opdracht van medewerker Geitebrücker van de Beauftragte van de provincie Overijssel Weidlich om nog eens 370 man aan te leveren. Haadsma wijst de Duitser fijntjes op de gevolgen: “Door mij werd aan de heer Geitebrücker meegedeeld, dat bij een eventuele vordering van 400 man er minstens 5.000 arbeiders uit den polder zouden vertrekken en dus van de oogst niets meer terecht zou komen. Geitebrücker merkte op dat, onverschillig wat ook de gevolgen zouden zijn, de menschen moesten worden geleverd.”

Haadsma krijgt opdracht de gevraagde mannen op 2 augustus te leveren. Hij probeert de actie nog afgeblazen te krijgen, maar zijn verzet leidt er toe dat hijzelf drie dagen later tijdelijk voor verhoor wordt gearresteerd. Buiten hem om krijgen aannemers in de Noordoostpolder de opdracht om op maandag 7 augustus arbeiders gereed te hebben staan voor vervoer per bus via Vollenhove en Zwolle naar Maastricht.

“‘s Maandagsmorgens kwam ik te Vollenhove aan om 7.30 uur. Op de brug te Vollenhove kwam ik reeds een autobus vol politie bewapend met machinepistool en karabijnen tegen, die op weg waren naar het Kamp Marknesse om daar een razzia te houden”, beschrijft Haadsma in september 1944 in zijn verslag. In het kamp bij Vollenhove zijn 130 man vastgehouden, bij Lemmer halen de politie en troepen van de Kriegsmarine 27 mannen weg en zetten hen op de boot naar Zwolle. “De opwinding in den polder was zoo groot, dat er zelfs kampen waren waar niemand meer aanwezig was, behalve de vrouw en kinderen van de kampbeheerders. ‘s Avonds bleek mij bij controle in verschillende kampen dat negentig procent van de arbeiders niet aanwezig waren.”

tekst gaat verder onder afbeelding

Volgens Haadsma zijn er op 7 augustus 157 mannen opgepakt en hebben er zich tot en met 12 augustus nog eens 102 gemeld. Samen met de 121 vrijwilligers en 12 Kampenaren in totaal dus 392, waar de Duitsers 500 hebben geëist.

Waar Haadsma voor heeft gewaarschuwd gebeurt: honderden werkers zijn op de vlucht geslagen. “De uittocht was reeds begonnen en heeft zich voortgezet tot woensdagavond. Toen bleken er nog ongeveer 2.000 menschen in de polder aanwezig te zijn, hoofdzakelijk in de noordelijke kampen waar geen razzia’s waren gehouden. Dat een en ander voor de oogst funest is, behoeft geen betoog.”

“Ten gevolg van de maatregelen der Duitschen instanties is ons werk van drie jaar in enige uren stukgemaakt.”

— Feije Haadsma, directie Wieringermeer

Diezelfde woensdag 9 augustus valt ook het enige dodelijke slachtoffer rond de eerste razzia van Noordoostpolder, schrijft Haadsma: “Woensdagmorgen waren enige heeren van de Directie van de Wieringermeer bezig in den polder de menschen gerust te stellen, om ze weer aan het werk te krijgen. Gelijkertijd kwam er weer politie in Vollenhove en begon daar zonder noodzaak te schieten. Met als gevolg dat een jonge arbeider door een kogel in de rug werd getroffen en een paar uur later is overleden. Het spreekt vanzelf dat deze gebeurtenis de zaak finaal heeft bedorven. Menschen die tot nu toe aan het werk waren gebleven, legden dit neer en vertrokken naar huis.” Het slachtoffer is de 22-jarige Henk Bolt, voor wie in 1999 zijn toenmalige verloofde een gedenkteken in het Voorsterbos onthult.

In 1997 vertelde onderduiker Jacob de Graaf over de dood van Bolt en het Voorsterbos.

“Ten gevolg van de maatregelen der Duitschen instanties is ons werk van drie jaar in enige uren stukgemaakt”, concludeert Feije Haadsma, die de Directie van de Wieringermeer en in het bijzonder hoofdingenieur Smeding verantwoordelijk houdt dat zij zich niet heftiger tegen de Duitse vordering hebben verweerd.

Vrijdag 17 november 1944. Het is rond 4.00 uur in de nacht, als een stoet van Duitse troepen zich vanaf het ‘Oude Land’ in beweging zet richting de pikdonkere Noord-Oost Polder. Zo’n vierduizend manschappen betreden het ‘Nieuwe Land’ vanuit het oosten en noorden en kammen het gebied meter voor meter uit. Hun opdracht: zoveel mogelijk mannen oppakken voor tewerkstelling in Duitsland en ondergedoken verzetsstrijders uitschakelen. Het is het begin van de tweedaagse Razzia van Noordoostpolder.

Aan de leiding staat Hanns Albin Rauter. De 49-jarige Oostenrijker is sinds eind mei 1940 in Nederland de Höhere SS- und Polizeiführer en als zodanig verantwoordelijk voor de Duitse en Nederlandse politie en SS. Hij voert zijn taak uit onder directe aansturing van Reichsführer-SS Heinrich Himmler. Als Generalkommissar für das Sicherheitswesen maakt Rauter deel uit van het Duitse bestuur in Nederland onder leiding van Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart. Sinds 1942 is het optreden van Rauter met de week harder geworden. Zijn mannen voeren samen met de Sicherheitspolizei (die niet rechtstreeks onder Rauter valt – RS) de deportatie van 107.000 Nederlandse joden uit, voeren acties tegen het verzet, plegen razzia’s en schromen niet voor represailles en executies.

tekst gaat verder onder afbeelding

SS-Obergruppenführer Hanns Rauter – collectie NIOD

Met de klunkelig verlopen razzia van augustus heeft Rauter niets van doen gehad, maar in november bemoeit hij zich maar wat graag met een actie in de polder. “Het was zowel de Sicherheitspolizei en de Wehrmacht (het leger) reeds lang bekend dat in de Noord-Oost Polder zich opvallend veel jonge mensen van de verzetsbeweging verzamelden”, zegt Rauter in 1947 in een proces-verbaal ter voorbereiding op zijn proces in 1948. “Uit het Engelandspiel (de actie van de Sicherheitsdienst om Nederlandse geheimagenten op te pakken – RS) is ons in de herfst van 1942 bekend geworden dat de (Britse) Sercret Services afwerpplaatsen voor wapens en munitie in de Noord-Oostzijde van het IJsselmeer zochten. Wij vermoedden indertijd reeds dat Engeland van plan was in deze oosthoek van het IJsselmeer op grote schaal wapens af te werpen.”

Twee maanden na de mislukte aanval bij Arnhem houden de Duitsers met meer rekening: “Eveneens verwachtten wij ter plaatse een luchtlanding als een flankerende stootkracht, waarschijnlijk bedoeld om een aanval op een ander front – hetzij Den Helder-IJmuiden of een aanval uit het Zuiden – te ondersteunen.”

Voor wapendroppings in de Noordoostpolder zijn er steeds meer aanwijzingen: “Gedurende de gehele zomer van 1944 ontving Abwehroffizier Major Dr. Vogel van de Wehrmacht Befehlshaber der Niederlanden (WBN) bericht, dat in de omgeving van het voormalige eiland Urk vijandelijke vliegtuigen cirkelden op een hoogte van 200 meter en daarna richting Engeland terugvlogen”, verklaart Rauter. “Dit was een bewijs dat het hier ging om een afwerpplaats van wapens. Ik had Befehlshaber der Sicherheitspolizei Erich Naumann opdracht gegeven om in de Noord-Oost Polder V-mannen (Vertrauwensmänner, ofwel spionnen – RS) in te zetten. Deze V-mannen bevestigden de gegevens over geheime wapentransporten langs waterwegen.”

Wapendroppings
Dat er wapens zijn gedropt, bevestigt Bert Knipmeijer, hoofd administratie en personeelszaken van de Directie Wieringermeer afdeling Noordoostpolder in Kampen. Hij is ook actief in het verzet via de LO-LKP. “De laatste dropping was 15 november 1944, de eerste was half september en daartussen is er nog een dropping geweest. Drie in totaal.”
In een ander document zegt hij: “Twee avonden tevoren was een dropping neergekomen. De gehele (verzets)ploeg was in de omgeving van Kamp Zuidvaart (ten zuiden van Kamp Emmeloord – RS) aan het werk en alles ging goed. Geen ‘Moffen’ en geen verraad”. De droppings zijn dus bescheiden van omvang, maar toch schat Rauter ze groot in.

“Geen ‘Moffen’ en geen verraad”

— Bert Knipmeijer over de dagen voor de razzia

Sinds de Slag om Arnhem in september is Rauter vooral druk als bevelhebber van zijn Kampfgruppe Rauter, die onder de aansturing van de Wehrmacht de oprukkende geallieerden tegenstand moet bieden. “Reeds in oktober 1944 had de chef van de Generale Staf van de WBN mij meermalen verzocht een grote razzia in de Noordoostpolder te houden.” Die chef-staf is Heinz Helmut von Wühlisch, de rechterhand van General Der Flieger en Wehrmachtsbefehlshaber Friedrich Christian Christiansen. Volgens Christiansen heeft Von Wühlisch in november 1944 zijn leiding als Wehrmachtsbefehlshaber overgenomen. Von Wühlisch is dat najaar de man achter meer grote razzia’s. Daaronder die in Putten op 2 oktober en in Rotterdam, waar op 10 en 11 november bijna 50.000 mannen worden opgepakt.
Een week later volgt de Noordoostpolder. “Ik ontving een schriftelijk bevel van Von Wühlisch om een razzia in de Noord-Oost Polder te houden. Tijdens een verhoor op 4 januari 1947 heeft Von Wühlisch dit toegegeven”, zegt Rauter.

Duizenden manschappen naar Noordoostpolder
SS-Obergruppenführer Rauter formeert de eenheden waarmee hij de razzia gaat uitvoeren. Naast zijn eigen Kampfgruppe krijgt hij de beschikking over de Kampfgruppe des Heeres/Gruppe Nordsee van Oberst Müller, de SS Landstormbrigade Niederlande en een politieregiment, aangevuld met eenheden van de Sicherheitspolizei. In drie groepen zetten de vierduizend manschappen in de avond van 16 november koers richting de polder. Zelf houdt Rauter aanvankelijk kwartier in Meppel.
Het verzet is op zijn hoede als die avond opvallend veel troepenbewegingen worden gezien, Men probeert elkaar telefonisch te waarschuwen, zodat joodse onderduikers, verzetsstrijders en geallieerde vliegeniers tijdig kunnen wegkomen.

Eén groep Duitsers arriveert die donderdagavond rond acht uur in Blokzijl. De Duitsers vorderen huizen voor het inkwartieren van de manschappen. Ook het gemeentehuis wordt opgeëist, hoort burgemeester Willem van den Berg: “Ik ontsloot de deur en werd gelast binnen te gaan. De officieren volgden mij en vier begeleidende militairen, kerels van de SS met een gure kop, geheel onder het vuil en bespat, zodat men de indruk kreeg dat zij vele kilometers op motorrijwielen of open auto op slechte wegen hadden gereden. Dit gebouw werd gevorderd en zou de eerstvolgende dagen worden bestemd tot het hoofdkwartier van Rauter, die zelf enkele malen tijdens de razziadagen het gemeentehuis bezocht, gekleed als burger”, verklaart de burgemeester.

Angst voor een veldslag
Zes rijen dik, zo treft burgemeester Van de Berg de manschappen op straat aan als hij naar huis wil gaan. Zijn stadje wordt omgedoopt tot front: “Op weg naar huis zag ik dat verschillende militairen reeds bezig waren met een telefoonaanleg langs de voorgevels der huizen, dat er grote rollen telefoonkabels werden afgerold en uitgelegd richting Kuinderdijk.” Het telefoonverkeer in het gehele gebied wordt geblokkeerd en gecontroleerd. De burgemeester houdt zijn hart vast voor wat er komen gaat: “Behalve de voertuigen werden verschillende kleinere kanonnen gesignaleerd, keukenwagens, ambulances. Het leek erop dat in deze omgeving een veldslag zou worden geleverd.”

De volgende ochtend om 4.00 uur geeft Rauter het bevel voor de razzia. Vanuit Vollenhove, Blokzijl, Kuinre en Lemmer trekt zijn troepenmacht de donkere polder binnen, op weg naar de arbeiderskampen. “Het groot aantal Hollandsche en Duitsche SS-militairen spreidde zich zodra zij op een hoofd- op toegangsweg den N.O.-Polder binnengingen. Met een tusschenruimte van 10-20 meter liep men den polder in, overal zoekend en speurend of er misschien iemand zich verborgen of ingegraven hield”, schrijft burgemeester Van den Berg. Hij ziet plakkaten verschijnen, waarin mannen tot 55 jaar worden opgeroepen zich te melden.

Geweer in de aanslag
Dik de Ruiter is ondergedoken voor de Arbeitseinsatz in Kamp Schoterbrug, vlakbij het huidige Bant. De razzia overvalt hem en zijn collega-arbeiders volkomen, zo schrijft hij in zijn memoires: “We zaten met circa acht man te schaften in het schafthokje. Opeens zagen we hazen het kanaal overzwemmen. We gingen naar buiten en opeens zagen we Duitsers met het geweer in de aanslag op ons af komen. We mochten (moesten) een deken, toiletspullen en etensbak halen.” Overal waar ze komen halen de Duitsers alles overhoop.

“Alle aufstehen und raus! Sie haben nur fünf Minuten!”

— Duitse soldaat tijdens razzia

Lotgenoot A. Zielman zit in Kamp Vollenhove. “Met een krakende slag vliegt de deur tussen woon- en slaapvertrek uit het slot tegen de achter de deur staande houten brits. In de deur staan twee tot op de tanden gewapende SS’ers. De oudste van de twee schreeuwt: “Alle aufstehen und raus! Sie haben nur fünf Minuten!” De verwarring is niet te beschrijven. Men probeert van alles tegelijk te pakken en loop elkaar letterlijk omver, dit alles onder de sarcastische blikken van de twee Teutonen (Duitsers – RS). Binnen vijf minuten staan allen in lange rijen buiten en zien met een mengeling van angst en woede richting Vollenhove, het dorp waar boven het ontwakende licht een nieuwe dag aankondigt.”

Zo gaat het in de meeste andere kampen ook, maar niet iedereen wordt opgepakt. Via een interne telefoonlijn die de Duitsers niet hebben overgenomen, waarschuwen de arbeiderskampen elkaar. Henk van den Berg is net een halve dag in Kamp Emmeloord, als Duitsers er binnenvallen: “We konden vluchten door de Zwolse Vaart over te steken en ons in de nog resterende uitgestrekte rietvelden te verbergen, totdat de Duitsers de NOP hadden verlaten.”
Een aantal onderduikers vlucht richting Urk. Uit Kamp Luttelgeest weet een groep arbeiders per fiets uit handen van de troepenmacht te blijven.

Saamhorigheid
In grote groepen slenteren de opgepakte mannen de polder uit, richting Kuinre, Blokzijl en Vollenhove. Onderduiker Zielman heeft nog gedacht aan een vluchtpoging, maar bedenkt zich als hij ziet dat de brug is opgehaald. Dus loopt hij door, Vollenhove in: “Ik smaak het twijfelachtige genoegen om samen met nog twee mannen de kop van de colonne te vormen. Heel Vollenhove was één verschrikt gezicht. Vrouwen wierpen ons mantels, sjaals en handschoenen toe. Een heftige ontroering van dit blijk van saamhorigheid maakte zich van mij meester.”

“In Zwartsluis wisten meerdere personen gebruik te maken van de nodige openstaande buitendeuren van de straten waar zij langs trokken om onverwachts naar binnen te wippen en een goed heenkomen te zoeken door tuinen en over slooten om zich enige tijd te verbergen in een uitgestrekt rietveld langs het Zwartewater”, verklaart burgemeester Van den Berg van Blokzijl. “Deze ontvluchtingspogingen werden bevorderd, doordat in Vollenhove en Blokzijl maar ook in Zwartsluis helpende handen en vooral jongere meisjes alle mogelijke moeite deden om de doortrekkende personen te voorzien van warme drank, brood, koek en allerlei klaargemaakte versnaperingen”.

Wachtmeester van de Rijkspolitie Laurens Segaar ziet de mannen Vollenhove binnen komen: “Ik kwam grote rijen mensen tegen en daaronder ook bekenden. Deze rijen werden begeleid door de Grüne Polizei (Ordnungspolizei – RS), Nederlanders en Duitsers, door wie de gearresteerde personen zwaar bewaakt werden. Zij werden allen in het gebouw van de openbare lagere school in Vollenhove ondergebracht en vervolgens in het Nutsgebouw.” Het overvolle gebouwtje verandert in enkele uren in een bende, als de poepdozen overstromen en besmettelijke ziekten op de loer liggen. In Kamp Vollenhove is de situatie niet beter.

“Alle Leute die nicht arbeiten abschiessen.”

— Hanns Rauter, volgens getuigenis A. Zielman

De razzia beleeft op 18 november zijn tweede dag. Het aantal opgepakte mannen loopt in de honderden. “Het was tussen de Rijkscommissaris en de Wehrmacht afgesproken dat alle andere jongemannen van de N.O.-Polder voor het bouwen van stellingen aan de Duits-Nederlandse grens zouden worden ingezet”, verklaart Rauter. Tegelijk overlegt hij met de Directie Wieringermeer en burgerbestuur om voldoende arbeidskrachten achter te houden die het werk in de polder kunnen voortzetten.

Degenen die hiervoor in aanmerking komen, hebben een vrijstelling nodig. “Na de arrestatie van de onderduikers en arbeiders konden er ongeveer 150 tot 200 mensen een zogeheten vrijstelling voor de arbeidsinzet krijgen. (…) Ze werden in mijn zaak getypt door ingenieurs van de Noord-Oost Polder en Zuiderzeewerken”, zegt Berend Velsen, wiens hotel in Vollenhove voor deze taak is gevorderd.
“Terwijl men hiermee bezig was kwam de Höhere SS- und Polizeiführer Rauter in mijn zaak. Rauter was zeer boos en kreeg direct ruzie met Geitebrücker. (medewerker van het Duitse bestuur in Zwolle – RS) Hij schold Geitebrücker overal voor uit. Ik hoorde Rauter de uitdrukking bezigen: “Alle Leute die nicht arbeiten abschiessen.” Toen ik dit hoorde ben ik gevlucht, daar ik bevreesd was voor het optreden van Rauter. Tevoren had ik namelijk ook nog gezien dat Rauter een soldaat een klap had gegeven.” Rauter ontkent in 1947 tijdens een verhoor dit te hebben gezegd en gedaan.

Magere buit
Op zondag vinden de mannen van Rauter wat ze zochten: wapens. Het is de partij stenguns die op woensdagavond is gedropt. “In de onmiddellijke omgeving van Kamp Zuidvaart werden 450 Engelse machinepistolen gevonden”, verklaart Rauter, al spreekt hij elders over 350 pistolen. Kriminalbeambte Fritz Habener van de Sicherheitspolizei is erbij als ze worden gevonden: “Op zondag 19 november bevond ik mij met een aantal Nederlandse SS’ers op een speurtocht nabij het arbeiderskamp Zuidvaart. Rauter verscheen daar ook persoonlijk ter plaatste in verband met het feit, dat er in de omgeving van het kamp wapens waren gevonden. Op last van Rauter heb ik de kampleiding moeten arresteren.”
Het is een magere buit, want van de verzetsgroep voor die de wapens zijn bedoeld wordt niemand opgepakt. Ook in Kamp Luttelgeest worden wapens ontdekt, weet onderduiker Zielman.

Wachtmeester Segaar ziet nog steeds nieuwe mannen zijn stadje binnen komen: “Voorts werden in de daarop volgende dagen kleine groepjes binnengebracht, onder andere een groep van ongeveer honderd inwoners van Urk. Die werden in Kamp Vollenhove ondergebracht.” In werkelijkheid gaat het om tachtig Urkers, die op zaterdag bij een razzia in het vissersdorp zijn opgepakt. Zij arriveren met schepen in het kamp.

Als de polder na twee dagen is uitgekamd en de Duitsers rond het middaguur afmarcheren, maakt Rauter de balans op: “In de Noord-Oost Polder zijn totaal bij deze razzia 1.770 personen gearresteerd. Van deze 1.770 man zijn er na onderzoek van de Sicherheitspolizei 1.100 man afgevoerd. De overige 670 mensen zijn op mijn bevel in vrijheid gesteld.” Dat gebeurde nadat de Directie Wieringermeer er bij Rauter op had aangedrongen dat er minstens vierhonderd man nodig is om de polder te kunnen blijven bewerken.

Wehrmacht soldaat Klaus Borgmann was tijdens de razzia van 18 november op Urk. In 2005 bracht hij een bezoek aan het vissersdorp en bood hij zijn excuses aan.

“De 1.100 mannen zijn volgens het bevel van Von Wühlisch ter plaatse overgegeven aan de officieren van Major Garmer van het Oberkommando der Wehrmacht. Wat er verder met deze 1.100 mensen is gebeurd weet ik niet en indien deze mensen slecht zijn behandeld, dan ben ik hiervoor niet verantwoordelijk”, verklaart Rauter in 1947.

Na enkele dagen in Meppel en Vollenhove te zijn vastgehouden, gaan de opgepakte mannen per trein op transport naar Duitsland. De treinen gaan naar onder meer Emst, Haren en Lingen. Het is een hachelijke reis, want onderweg worden de treinen door geallieerde vliegtuigen onder vuur genomen.

Opnieuw moeten de mannen graven, maar dit keer niet in een polder. De Duitsers dwingen hen om verdedigingswerken als wallen en tankgreppels te graven, in de hoop dat die de opmars van de geallieerden op z’n minst kunnen vertragen. Een groep Urkers krijgt opdracht om de luchtafweer te bedienen, eerst bij Oldenburg en later bij Kassel en Berlijn. Een bescheiden groep van 152 mannen keert op tweede kerstdag 1944 terug uit Duitsland, zo meldt het Rijksarbeidsbureau.

Boerenzoons naar de polder
Na de razzia loopt de ontginning en het werk in de Noordoostpolder ernstige vertraging op. De belangstelling om er te werken is zeer gering. En dus neemt de bezetter een opvallend besluit: “Door den Beauftragte van de Rijkscommissaris voor de provincie Overijssel (Weidlich) werden verschillende gemeenten in Twente verplicht om een aantal boerenzoons te leveren voor de tijd van drie maanden. Het resultaat hiervan was dat circa 350 vakkundige arbeiders naar den polder kwamen tot half maart 1945”, schrijft directeur Feije Haadsma van het Rijksarbeidsbureau Noordoostpolder. Ook een groep zwakke Amsterdammers meldt zich, maar Haadsma stuurt hen wegens ongeschiktheid voor het werk linea recta retour.
“Toen de oorlogshandelingen steeds dichter bij de polder kwamen en tenslotte in den polder, verdwenen ook nog de laatste arbeiders met uitzondering van de menschen uit den westelijke provincies. Op 15 april waren nog circa vijfhonderd arbeiders aanwezig.”

Het is onbekend hoeveel van de uiteindelijk ongeveer duizend mannen die in Duitsland moesten blijven werken, het hebben overleefd dan wel door dwangarbeid, militaire inzet, ziekte of uitputting zijn omgekomen. In 2004 hebben de overlevenden in Emmeloord hun laatste reünie gehouden.

Bronnen: voor dit verhaal is gebruik gemaakt van stukken van het NIOD in Amsterdam (Collectie Proces Rauter, Collectie LO-LKP, Dossier Noordoostpolder, memoires Zielman, De Ruiter), het Nationaal Archief (collectie proces Christiansen), het Stadsarchief in Kampen (Collectie Tweede Wereldoorlog) en ‘Paradijs in oorlogstijd?’ van Carla van Baalen.