Sluitsteen
Met de aanleg van de Noordoostpolder zijn twee dijken aangelegd.
- Een dijk van Lemmer naar Urk (Noordermeerdijk)
- en een dijk van Urk naar Vollenhove (Zuidermeerdijk).
Beide dijken hadden een spannend moment: het dichten van het laatste stuk.
- Het deel Noordermeerdijk is gesloten op 3 oktober 1939
- Het deel Zuidermeerdijk is gesloten op 13 december 1940
Daarna werd op 7 januari 1941 het electrisch gemaal Buma bij Lemmer, als eerste van de drie gemalen in Noordoostpolder, in werking gesteld. Later heeft het elektrisch gemaal Smeenge bij Kadoelen meegewerkt. Gemaal Vissering was niet op tijd klaar. De drooglegging duurde door de oorlogsomstandigheden bijna een jaar langer dan gepland. In totaal heeft het, na de dijksluiting, bijna twee jaar geduurd om de Noordoostpolder droog te leggen. Op 9 september 1942 werd een gemiddelde waterstand van vier meter veertig beneden NAP bereikt. Bij deze waterstand vielen de laagste delen van de polder droog en daarom wordt die datum aangehouden als moment van droogvallen van de Noordoostpolder.
Op beide punten is een sluitsteen geplaatst. Op het deel Zuidermeerdijk is dit monument geplaatst.
Wie is Ed Hoornik
Het gedicht ‘De elf provincies en het nieuwe land’ is één van de twaalf kwatrijnen die Ed. Hoornik (Den Haag, 1910 – Amsterdam, 1970) schreef voor een rijmprent van de Wereldbibliotheek. Alle elf provincies die Nederland toen nog telde werden door hem poëtisch gekarakteriseerd en het ‘nieuwe land’, de latere provincie Flevoland, werd hieraan toegevoegd.
Ed. Hoornik debuteerde in 1936, met de bundel Het keerpunt en speelde jarenlang een belangrijke rol in het randstedelijke literaire leven. Hij werkte als journalist bij De Tijd en het Algemeen Handelsblad, maar toen hij in de oorlog weigerde zich aan de censuur te onderwerpen kwam er een eind aan zijn dienstverband bij de krant.
In 1942 werd hij door de SD gearresteerd; hij overleefde de kampen Vught en Dachau. Na de oorlog bepaalden zijn gruwelervaringen zijn leven. Hoornik toonde zich een strijder voor menselijke vrijheid in zijn werk, dat naast talloze gedichtenbundels ook essays, romans en toneelstukken omvat.
Eduard (Ed) Jozef Antonie Marie Hoornik (Den Haag, 9 maart 1910 – Amsterdam, 1 maart 1970) was een Nederlandse dichter, behorend tot de Amsterdamse school. Aanvankelijk was zijn werk sociaal-kritisch. Zijn latere werk is sterk getekend door zijn ervaring als overlevende van concentratiekamp Dachau en heeft daarom vooral de confrontatie met de dood als thema. Naast gedichten schreef hij ook toneelstukken, romans en essays.
De elf provincies en het nieuwe land
Verzamelde gedichten van Ed Hoornik.
GRONINGEN:
Mijn lichaam is van klei en zand en veen
Diepe kanalen trekken door mij heen.
Een waddenrijk ligt voor mijn kust te blinken.
Zeevogels zien het rijzen en verzinken.
FRIESLAND:
Net als in mijn dorpen en mijn elf steden,
niet in mijn meren en mijn heerlijkheden
ben ik het meest mijzelf, maar in mijn taal:
het instrument waardoor ik ademhaal.
DRENTE:
Geen kudde trekt meer op de Schaapskooi aan.
Waar heide stond zie ik nu halmen staan
en olie dik als stroop welt uit mijn grond,
waar gisteren nog turf op hopen stond.
OVERIJSSEL:
Schoorstenen schieten uit mij op en dampen
Tot in mijn bossen hoorbaar is het stampen
dat door mijn steden trekt. Mannen en vrouwen
lossen elkander af aan de getouwen.
IJSSELMEER-POLDERS:
De meeuw die vroeger over water vloog
verwondert zich; hier viel de aarde droog.
Vergane schepen rusten in mijn koren.
Ik ben nieuw land; ik ben maar pas geboren.
GELDERLAND:
Uit al mijn landschappen kijk ik U aan,
heide en bossen voeden mijn bestaan;
maar waar rivieren door mijn beemden stromen,
krijg ik een ziel en dan word ik volkomen.
UTRECHT:
Al ben ik klein, ik ben het middelpunt.
Ik geef het weerbericht, ik sla de munt.
Bestijg de Dom: blik rond, Ge zult beamen:
er komen nergens zoveel wegen samen.
Ik was Drs. en Luitenant en eh eigenlijk niks
NOORD-HOLLAND:
Vuurtorens mogen lichten aan mijn stranden,
hoogovens ijzererts tot ijzer branden,
geen sterker vuur, geen hoger vlam,
dan in mijn ziel, dan in mijn Amsterdam.
ZUID-HOLLAND:
Hoe ook geschonden, hoe ook platgebrand,
mijn hart herstelde zich stormerderhand.
Grotere bekkens graaf ik, dieper gangen
om alle wereldschepen te ontvangen.
ZEELAND:
Eén ding klinkt door in al mijn monologen:
wij moeten leven met de dood voor ogen.
Maar dieper dan mijn nood is mijn vertrouwen
dat wij de zee bevechtend, ’t land behouwen.
NOORD-BRABANT:
Ik ben zo moederlijk, zo gul, zo rond,
zo jubelend, alsof er op mijn grond
geen bitterheid bestond en ongerief,
In al wat leeft, heb ik het leven lief.
LIMBURG:
Uit mijne grond kwam jaren, het pure zwarte goud
mijn heuvels en mijn dalen zijn eeuwen oud.
De kruuts-kens langs de wegen, m’n golvend land.
D’omsloten witte hoeve in ’t gele mergelland.
Overige Sluitgatmonumenten
Steen (1996) aan de dijk richting Lelystad met een gedicht van Jan Wolkers:
wie schilt de steen
wie snijdt het water
over de golven heen
loop ik naar later
eigen foto 2015
Steen nabij Zeewolde met een gedicht van Marga Minco:
grillig ligt het water
kastijdt de dijken, sluit en keert
windscheef beschermt het riet
een zee van land
foto www.schrijversinfo.nl
Plaats een reactie (naam E-mail en Site niet verplicht)
Meepraten?Draag gerust bij!