Historisch gezien is de Jasmijnstraat 9 een bijzonder pand.
Het is het oudste stenen gebouw van Emmeloord met een maatschappelijke functie.
De allereerste gebouwen met een maatschappelijke functie stonden in Emmeloord aan het Harmen Visserplein, maar dat waren houten barakken.
In 1948 liet de Dienst Zuiderzeewerken daarom een nieuw kantoor bouwen.
De nieuwe sloten en wegen van de polder werden getekend in de kamer die vandaag de dag dienst doet als de vergaderzaal van Aves.
Na Zuiderzeewerken volgde het Groene Kruis en de District Gezondheidsdienst Noordwest-Overijssel (de latere GGD).
De Schoolbegeleidingsdienst IJsselmeerpolders (SBDIJ) nam daarna zijn intrek in het gebouw, waarna Aves zich er in 2010 vestigde.
Onderstaande tekst komt uit het boekje Monument van de pioniersgeest. Verhalen over de Jasmijnstraat no.9
Ter ere van 5 jaar AVES. Tekst Eva Vriend.
No. 9
Het hoekige torentje, de vensterruitjes, de rode dakpannen, het siermetselwerk bovenaan de zijmuur. Het zijn de kenmerken waaraan iedereen
het gebouw aan de Jasmijnstraat meteen herkent.
DELFTSE SCHOOL
Van een moderne aanblik met strakke lijnen, grote raampartijen of platte daken wilde de Rijksdienst voor de lJsselmeerpolders, afdeling Wieringermeer niets weten. De nieuwe bewoners
van Emmeloord zouden daar moeilijk aan kunnen wennen. Ze kregen al zoveel te verstouwen sinds hun verhuizing naar de polder. Ze misten hun familie, die ze niet konden bellen, omdat telefoon
nog een zeldzaamheid was. Een vertrouwde school, de winkel op de hoek, de bekende weg, alles moest nog worden gevonden. De rijksdienst besloot dat in ieder geval het karakter van de
thuisgevoel moest geven.
Woonhuizen in de Lijsterbesstraat, de Meidoornstraat, de Koningin Julianastraat en de Espelerlaan zijn ook gebouwd volgens de Delftse School. De architectuurstijl vierde in de periode
van 1925 tot 1955 in heel Nederland hoogtij, onder het motto ‘Holland bouwt in baksteen’. Voor de ontwerpers gold Delft als het ideaalbeeld, compleet met grachtjes en boogbruggetjes.
De metselaars mochten zich uitleven in kleine details. Niet uitbundig en protserig, maar degelijk en traditioneel
Vanwege het bijzondere, cultuur historische karakter is het Aves-gebouw op de Rijksmonumentenlijst geplaatst. Er mag daardoor niet zomaar iets aan worden gewijzigd. ‘Het gebouw heeft cultuurhistorische waarde vanwege de oorspronkelijke, voor de ontwikkeling van de NOP van belang zijnde, specifieke functie, oordeelde de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Het gebouw heeft tevens zeldzaamheidswaarde vanwege de oorspronkelijke, onverbrekelijk met de ontwikkeling van de Noordoostpolder verbonden functie.
HOUT OF STEEN
Aanvankelijk was het plan om het gebouw aan de Jasmijnstraat ook van hout te maken, net als de gebouwen met een maatschappelijke functie aan het Harmen Visserplein in Emmeloord. De Directie Wieringermeer had hiertoe al een voorraad hout klaarliggen.
Maar het liep anders, zo blijkt uit een brief die de hoofdingenieur van de Dienst Zuiderzeewerken op 30 augustus 1946 verstuurde aan de Directie Wieringermeer. ‘Aangezien verwacht mag worden
dat het gebouw,’ zo schrijft hij, ‘zoo niet door mijn Dienst dan toch voor andere doeleinden zeker een tiental jaren zal kunnen worden gebruikt, is het aanbevelenswaardig het gebouw in steen op te trekken en het hout voor andere doeleinden te benutten. Een centrale verwarming lijkt mij in het licht van bovenstaande verantwoord.
Dat het gebouw ‘een tiental jaren’ is gebruikt, moge duidelijk zijn. En meer dan dat. Bijna zeventig jaar later doet het immers nog steeds dienst.
WINDIJZER
De achthoekige toren van het Aves-gebouw valt het meest op. De toren is bekroond met een puntdakje met windvaan. In het archief van de Dienst Zuiderzeewerken, opgeslagen bij het Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad, bevindt zich de orderbevestiging van de Directie Wieringermeer aan de Firma Verhoek, Grof- en Fijnsmederij in Zwolle. ‘Hierbij bevestig ik aan u te hebben
opgedragen het maken en leveren van een roodkoperen windijzer met een stalen as in roodkoperen pijp voor de som van f195,-.
DE KLUISDEUR
Op de tussenverdieping bevindt zich een mysterieuze kamer. Het is de spannendste kamer van het gebouw aan de Jasmijnstraat. De zware, stalen deur is extra breed. Je hebt alle kracht nodig om hem open te krijgen. De ruimte erachter is hoekig met een schuin dak. Je zou de kamer geborgenheid kunnen toedichten. Of is het spookachtig?
De wildste verhalen doen bij Aves en de oud-gebruikers de ronde. lederen vraagt zich af waartoe deze tussenkamer oorspronkelijk diende. Het zou een soort kluis zijn geweest, waar de loonzakjes lagen opgeslagen. ‘Onzin, zegt oud-administratiemedewerker Asse de Groot van de Dienst Zuiderzeewerken desgevraagd.Het salarisgeld haalde hij op het postkantoor.
Waartoe de ruimte wel diende, kan De Groot niet vertellen. Als eenvoudige bediende mocht hij daar vanzelfsprekend niet komen.
Een andere anekdote: de Dienst Zuiderzeewerken bewaarde er landbouwgif. Tijdens de oliecrisis, begin jaren zeventig, zou de gemeente er benzinebonnen hebben opgeslagen.
Nee, de kamer diende als bewaarplaats voor zware medicijnen als morfine ten tijde van de Gezondheidsdienst.
Er is nog iets geks aan die deur. Ervoor bevindt zich een klein halletje, waarvan de toegang een sierlijke boog heeft. Uit die boog is een klein hoekje gehakt, omdat de deur anders niet helemaal open kan. Kennelijk heeft de bouwvakker zich indertijd vergist bij het uitmeten van het halletje. Zo’n mooi detail kan alleen in een karakteristiek gebouw opduiken.
Maar wat de functie was van de kamer?
Inmiddels houdt Ina Oosterhuis van de Usselgroep er kantoor. Zij coördineert het samenwerkingsverband voor Passend Onderwijs, waarin de basisscholen uit de Noordoostpolder en Urk gezamenlijk optrekken. ‘Het is een heerlijke werkplek,’ zegt Ina Oosterhuis. En met een lach: ‘Achter die deur zit ik lekker veilig te werken.’ Ook zij heeft geen idee waarom van de ruimte een vesting is gemaakt.
De werkelijkheid blijkt wat minder spannend dan de verhalen. In het archief van de Dienst Zuiderzeewerken, opgeslagen bij het Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad, bevindt zich het bestek van het gebouw aan de Jasmijnstraat. En dat onthult het mysterie. De befaamde kluisdeur wordt apart omschreven. Kort maar krachtig volgt de functie: ‘Archief.
De loodzware deur moest belangrijke archiefstukken van de Dienst Zuiderzeewerken afschermen. Niet meer en niet minder. Maar de feiten hoeven de verbeelding natuurlijk niet te verstommen. Het blijft een mooie kamer met een gekke deur die de fantasie prikkelt.
DE DIENST ZUIDERZEEWERKEN
1948-1960
De eerste gebruiker van het gebouw aan de Jasmijnstraat n° 9 in Emmeloord was de Dienst Zuiderzeewerken. Het was het jaar 1948, de Noordoostpolder was nog lang niet klaar. De bouw
van de boerderijen en dorpen was nog in volle gang.
Wegen en kanalen dienden nog te worden aangelegd.
De Dienst Zuiderzeewerken was een onderdeel van Rijkswaterstaat, wat viel onder het ministerie van verkeer. Tot dan toe werkten de verantwoordelijk ambtenaren vanuit houten keten aan de rand van de polder. De ongeveer tien ambtenaren die hun intrek namen in het pand waren verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de wegen, dijken en kanalen. Het waren hard werkende mannen die hun best deden de polder te vervolmaken.
VAN BAGDAD NAAR EMMELOORD
Syne van Gendt begon in 1956 te werken als hoofdingenieur bij de Dienst Zuiderzeewerken, afdeling Noordoostpolder. Daarvoor woonde hij met zijn vrouw Bets en twee kinderen in Bagdad,
waar hij werkte voor koning Faisal II van Irak. Irak was nog een koninkrijk. Van Gendt, die aan de Technische Universiteit Delft afstudeerde in de weg- en waterbouw, hield zich er bezig met
drainage. Hij hield van het werk. Hij werkte samen met andere topingenieurs, stond voor moeilijke problemen. In Irak vond meneer Van Gendt het avontuur dat hij zocht. Maar mevrouw Van Gendt wilde er niet blijven. Zij zag het niet zitten om het onderwijs van hun kinderen zelf te verzorgen. De derde was op komst. Zij wilde terug naar Nederland.
In Irak hadden we een huis, maar geen school. In Nederland hadden we een school, maar geen huis. Mevrouw Van Gendt zegt het glimlach. Zo was het toen nu eenmaal.
Nederland kampte met grootse woningnood. met een In de Noordoostpolder kon het gezin wel een woning krijgen.
Van Bagdad naar Emmeloord, dat was wel even een overgang. Hun eerste huis stond aan de Duizendknoopstraat, maar al snel verhuisden de Van Gendts naar de Espelerlaan. Dat was
toen de chique straat. Ze woonden er tussen andere ingenieurs van de Rijksdienst en van het waterloopkundig laboratorium. Ze vormden de elite van Emmeloord.
STRESS
Mevrouw Van Gendt-Van den Honert (1923) woont op haar 92ste nog altijd zelfstandig in hetzelfde huis. Haar man is in 2006 op 88-jarige leeftijd overleden. Mevrouw serveert oploskoffie met een koekje, De koekjes zijn ‘slof geworden doordat ze in de tuin hebben gestaan. ‘Ik had ze eigenlijk even in de koekenpan weer knapperig moeten bakken.
Haar man moest wennen aan zijn nieuwe functie, vertelt ze. In Irak was hij veel vrijheid gewend, nu werd hij streng aangestuurd door de boven hem gestelden van Rijkswaterstaat in Den Haag. Op het kantoor aan de Jasmijnstraat had hij een ploegje harde werkers om zich heen, maar mevrouw Van Gendt merkte aan haar man dat hij het jammer vond dat hij met hen niet ‘op niveau
kon discussiëren. Zijn collega’s in Irak hadden ook in Delft gestudeerd.
leder weekeinde gingen we toen voor de ontspanning naar het oude land, zoals we dat toen noemden,’ vertelt mevrouw Van Gendt. Ze bezochten hun familie in Deventer of Den Haag. ‘Dan was mijn man ook echt even weg van de stress op zijn werk.
Meneer Van Gendt zag erop toe dat de dijken, kanalen en wegen van de Noordoostpolder precies zo werden aangelegd, zoals Den Haag het had bedacht. Hiertoe reisde hij ook geregeld voor overleg naar de Hofstad. Met de trein. ‘Den Haag is dichterbij Emmeloord dan Emmeloord bij Den Haag. Dat is, geloof ik, nog steeds wel zo.’ Als de Haagse chefs van haar echtgenoot naar de polder kwamen, lieten zij zich vervoeren door een auto-met-chauffeur
MOOIE KLUS
Eind jaren vijftig verkaste de Dienst Zuiderzeewerken naar het nieuw verrezen Domeinkantoor aan De Deel in Emmeloord. Van Gendt en zijn medewerkers namen de bovenste verdieping in
gebruik. Toen werd zijn werk ook interessanter. De aanleg van wat nu de A6 heet, was een mooie klus. In de polder vond meneer Van Gendt ook zijn weg. Hij zette zich in voor de opbouw van
de jonge samenleving, was actief voor de kerk en bijvoorbeeld de hockeyvereniging en de rotary.
Als vrouw werd ik ook geacht mijn steentje bij dragen, herinnert mevrouw Van Gendt zich, die in Emmeloord nog een vierde kind kreeg. ‘Ik was dat helemaal niet gewoon, had dat ook niet van huis uit meegekregen. Ik had toch helemaal geen ervaring met besturen?’ Maar de vrouwen om haar heen stapten als vanzelfsprekend overal in, ‘zo ging dat in de polder
DE BOCHT VAN VAN GENDT
Het was hoofdingenieur Syde van Gendt die een bocht tekende in de Nagelerweg. ‘In de beginjaren van de Noordoostpolder gebeurden er veel auto-ongelukken door wat “polderblindheid” is gaan heten.
Doordat de wegen zo recht en saai waren, sukkelden ze achter het stuur in legt mevrouw Van Gendt uit. Mede daarom zou haar man achter zijn bureau op zijn kantoor aan de Jasmijnstraat
een bocht in de weg hebben getekend. Het gaat om de bocht ter hoogte van de Bomenweg. ‘Die bocht is “de bocht van Van Gendt” gaan heten.
TROTS
Op welke prestatie als hoofdingenieur van de Dienst Zuiderzeewerken haar man trots was? Mevrouw Van Gendt hoeft niet lang over het antwoord op die vraag na te denken. ‘Mijn man was niet
trots. Het woord trots had bij onze generatie een andere lading, een verkeerde lading, alsof je boven anderen verheven bent.’
Na enig aarzelen en nadenken wil ze wel toelichten wat het talent was van haar man dat hij als hoofdingenieur verder kon ontwikkelen. ‘Hij kon goed met de mensen overweg. Hij deed tegenover zijn medewerkers hetzelfde als tegenover een professor van het ministerie. Verder kon hij goed improviseren, dat had hij in Irak ook geleerd. En hij was een heel praktisch mens, in zijn denken,
maar hij kon ook goed knutselen.’ Ze wijst naar het boekenkastje in de voorkamer en de grote plantenbak in de hoek. Die timmerde de hoofdingenieur eigenhandig met hout van het oude parket.
Steven Rippen
De tekenaar
Bij iedere weg in de Noordoostpolder heeft Steven Rippen (1935) wel een verhaal. De Kleiweg, de Bomenweg, de Mammoetweg, bijna alle polderwegen heeft hij wel een keer op zijn tekentafel gehad. De tafel stond in de grote ruimte aan het eind van het gebouw. Hij werkte daar met vier of vijf tekenaars.
Mijn tekentafel stond in de hoek van de zaal,’ vertelt Rippen. ‘Op de vensterbank legde ik mijn gommen, potloden en pennen. De inktvlekken trokken in het hout.’ Als Rippen het huidige Aves gebouw bezoekt, wrijft hij er eens met de mouw van zijn jas overheen. ‘Nee, de vlekken zijn er echt niet meer.
In 1952 begon Rippen te werken bij de Dienst Zuiderzeewerken, toen nog in een keet in Lemmer, waar hij is geboren en getogen Ik had op de ambachtsschool in Sneek leren tekenen, een degelijke
opleiding, en ik dacht dat ik timmerman zou worden. Maar mijn vader regelde een baantje voor me bij de Dienst toen ik zestien was.
Rippen begon als manusje-van-alles, werd junior-tekenaar en kwam uiteindelijk bij het waterschap als hoofd van de tekenafdeling
DIENSTMOTOR
Op het kantoor in Emmeloord mocht Rippen in 1957 aan de slag. Ik kreeg een dienstmotor. Machtig vond ik dat, die ritjes door de polder’ Hij reed rond als opzichter bij de aanleg van de wegen die hij had getekend. Rippen zag erop toe dat het werk precies zo werd uitgevoerd zoals hij het had ontworpen, in opdracht van zijn hoofdingenieur Van Gendt, die op zijn beurt weer werd gecontroleerd door de bazen van Rijkswaterstaat in Den Haag.
Van Gendt hield kantoor in de eerste kamer links. Rechts zat de administratie, waar vandaag de dag ook de secretaresses werken. De keuken zat op dezelfde plek en in de kamers aan de rechterkant werkten de technisch hoofdambtenaren.
‘Bijna al mijn collega’s van toen zijn overleden. We hebben een mooie tijd gehad met elkaar. We werkten hard, maar hadden ook lol. In de jaren vijftig moesten we ook nog op zaterdagmorgen aan de slag, dus we zagen elkaar vaak.
‘Van Gendt was echt de baas. We noemden hem “meneer”. Het was meneer voor en meneer na. Al pratende met elkaar kwamen we tot een plan. Ik ging met de opdracht aan de gang en kwam al tekenende tot een uitwerking. Ik heb echt veel geleerd van Van Gendt. Hij was een heel kiene man. Mijn ruimtelijk en technisch inzicht is dankzij hem enorm vergroot.
STRAKKE HAND
Iedere polderweg begon met een blank vel dat Rippen op de tekentafel vastprikte met punaises. In Den Haag was het stramien van het polderwegenplan uitgetekend. Rippen en zijn collega’s
maakten de technische tekeningen die nodig waren voor de daadwerkelijke aanleg. Rippen startte met een schets in potlood.
Weer uitgummen, weer tekenen, nog een lijn, tot het perfect was. ‘Onder Van Gendt ging geen tekening de deur uit waar nog wat aan mankeerde.
Daarna prikte Rippen een transparant vel erop vast, waarop hij de tekening met een vulpen overtrok. Dit was speciaal papier zodat een drukker de tekening kon vermenigvuldigen. Het vertrekken met inkt vereiste een strakke hand. Een vlek was natuurlijk uit den boze. Die moest met een speciaal mesje worden weggekrabd. Ja, dan baalde ik wel. Maar ik was er de man niet naar om hardop Ze vloeken.’ Dus klonk er een binnensmonds ‘verdorie’ door de tekenkamer
STRENGE LEERMEESTERS
Steven Rippen had bij de Dienst Zuiderzeewerken strenge leermeesters. Toen hij als zestienjarige in de keet in Lemmer begon, was J.M. van den Berge zijn baas. Rippen moest als junior-medewerker allerlei klusjes opknappen en onder meer de brieven aan Den Haag typen.
‘Steven, kom eens even?’ klonk het dan. ‘Heb je het nagekeken?’
Ja, meneer.’
‘Hier mis ik een komma, daar een punt.
En dan kon ik weer overnieuw beginnen. Net zolang tot het goed was.
Hoofdingenieur Van Gendt was ook een strenge leermeester Er was weinig ruimte voor eigen inbreng. Je motivatie of je eigen mening speelden geen rol. Je moest gewoon doen wat hij zei. Maar dat hoort ook bij die tijd. Toen gingen bazen anders met hun medewerkers om. Het was wel eens wat bekrompen en eng, maar ik heb er niet onder geleden, hoor. Ik heb er wel enorm veel van geleerd.
‘Als tekenaars moesten we ook heel secuur werken,’ legt Rippen uit. Je moest een pietje-precies zijn.’ Zijn tekeningen waren de basis voor het bestek van de aannemer, dus er mocht niets fout aan zijn.
Wij moesten alles met de hand doen. Op iedere tekening tekenden we de Noordoostpolder in schaalmodel, met een pijltje waar het project kwam. Hoe vaak ik de polder heb getekend? Ik ben de tel kwijt geraakt. Onderaan schreven we met sjabloonletters de naam van de dienst en het project. Telkens weer met de hand, wat een gepriegel, wat een werk.
HET RONDE RAAMPJE
Waar Steven Rippen het eerste aan denkt als hij aan het gebouw in de Jasmijnstraat denkt? Hij krijgt meteen een glimlach rond zijn lippen, een ondeugende blik in zijn ogen. ‘Dan denk ik aan het ronde raampje, het ronde raampje in onze tekenkamer.
Door dat raampje zag hij, heel soms, de vrouw lopen op wie hij verliefd was, toen hij er als jonge twintiger werkte. Af en toe zag hij haar ook bij de bushalte in zijn woonplaats Lemmer. Hij stapte uit, als zij erin stapte. Ze werkte bij de kapsalon in Lemmer, wist hij. Haar bazin runde ook kapsalon Majoor in Emmeloord en woonde in de Duizendknoopstraat. Als zij, de vrouw van zijn dromen, haar bezocht, liep ze door de Jasmijnstraat. Langs het ronde raampje, waardoor Rippen haar zag. Het waren de mooie momenten. Van tekenen kwam het dan even niet meer De vrouw die hij door het rond raampje bespiedde, is tot op de dag van vandaag zijn echtgenote.
CONSULTATIEBUREAU,
HET GROENE KRUIS & DE DISTRICTS- GEZONDHEIDSDIENST
1960-1975
Rond 1960 nam kruisvereniging het Groene Kruis haar intrek in de Jasmijnstraat. Eind jaren zestig volgde de Districts Gezondheidsdienst Noordwest-Overijssel – de latere GGD (gemeentelijke gezondheidsdienst). Baby’s werden er gewogen en kregen er hun inentingen. De schoolarts reed vanuit de Jasmijnstraat de polder door om op de scholen de kinderen medisch te onderzoeken.
Ze zagen erop toe dat de kinderen niet alleen gezond van geest waren, maar dat ook fysiek alles in orde was zoals het Centrum voor Jeugd en Gezin dat vandaag dag doet.
BLAUW VAN DE ROOK
In het ‘hokje’ linksvoor de ruimte waar de moeders wachtten, zat Tina Lassche (1949). ledereen kent haar nu als Tina de Jong, maar ze was toen nog niet getrouwd. Ze begon op achttienjarige leeftijd te werken als ‘de administratieve kracht’ van het Groene Kruis. Zo stond het in de personeelsadvertentie, vertelt ze: ‘Administratieve kracht. Tina had de ULO gedaan en een jaartje vormingsklas. Haar werkkamer was helemaal volgestouwd met de papiermassa
die de kruisvereniging voortbracht. Opgepropt zat Tina achter haar bureau, tegenover haar baas, meneer Jan Visser (1923-1987). De deur naar de gang stond altijd open,’ zegt ze. ‘Meneer Visser rookte veel.’
Tina weet nog hoe af en toe een verpleegster van het consultatiebureau hun kamer, blauw van de rook, binnenstapte. ‘Kijk eens Tina, vind je dit geen mooi
kindje,’ zei de zuster dan, een baby wiegend op haar arm. Tina de Jong werkte graag in het gebouw aan de Jasmijnstraat. Er was altijd leven in de brouwerij en meneer Visser was een heel gemakkelijke baas.
Op dinsdagochtend kwam hij vaak later, zo weet ze nog, omdat hij de avond daarvoor standaard zijn schaakclub had gehad. In de avonduren en de weekenden stond de telefoon van het Groene Kruis doorgeschakeld naar het huis van meneer Visser. ‘Als zich dan een nieuwe klant meldde voor de verpleging dan regelde zijn vrouw of hij dat vanuit huis. Dat kon toen allemaal.’
IJZEREN ADRESPLAATJES
Leden van het Groene Kruis kregen wijkverpleging en ze konden materialen lenen, zoals een postoel of een ziekenhuisbed. De katholieken uit de polder hadden hun eigen verenging, het Wit-Gele Kruis. Het Kraamcentrum was een apart onderdeel, waarin de beide kruisverenigingen samenwerkten. ‘Eigenlijk deden wij wat de thuiszorg nu doet,’ legt Tina uit. De schaal was alleen veel kleiner de lijnen veel korter. ‘En ik moest de volledige administratie met de hand doen. Voor ieder verenigingslid werd een speciaal ijzeren adresplaatje gemaakt door een bedrijf Dat legde Tina in een apparaat, in Rotterdam
waarmee ze het adres vijf keer op de contributiekaart stempelde. De bode ging met die kaart persoonlijk alle leden in de polder langs om de contributie te innen
Let wel,’ lacht Tina, ‘dat deed hij ieder kwartaal!’ Bij betaling scheurde hij een deel van de kaart af, wat als betalingsbewijs diende. ‘Die moest je dan laten zien als je materialen wilde lenen,’ zegt Tina. Wat een werk, wat een werk.
Die contributiekaarten werden allemaal in dat kantoortje bewaard. Leden hadden ook nog een gewone administratiekaart. En dan lagen er nog alle jaarverslagen van de uitlening van materialen, de kantoren in de dorpen, het Groene Kruis in Emmeloord. Ook tikte Tina alle vergaderverslagen van het bestuur uit.
PARAPLU
Tussendoor kletste Tina de Jong met de verpleegsters van het consultatiebureau, en soms kwam de wijkverpleegster langs, zuster Eke van de Veen. Dat laatste gebeurde niet heel vaak. Zij werkte meestal vanuit huis. Tina de Jong ziet haar vandaag de dag vaker, nu als mantelzorger. De gezondheid van mevrouw Van der Veen is niet zo goed meer.
Mevrouw Van der Veen is een alleenstaande vrouw,’ vertelt Tina. ‘Dat was ze al toen ze in 1958 vanuit Blokzijl naar de polder kwam om hier wijkverpleegster te worden. Het Groene Kruis opereerde nog vanuit Districtskantoor 6, DK6, aan het Harmen Visserplein. Tot die houten barak echt niet meer volstond. Op een gegeven moment staken ze binnen hun paraplu op als het buiten regende. Toen verhuisden ze naar de Jasmijnstraat.
In het gebouw aan de Jasmijnstraat gaven de wijkverpleegkundigen van het Groene Kruis ook moedercursussen, cursusbijeenkomsten voor zwangere vrouwen. ’s Avonds kwamen de dames naar de grote zaal voor zwangerschapsgym.
In de kamers waar ten tijde van de Dienst Zuiderzeewerken de technisch hoofdambtenaren beslisten over de nieuwe wegen en dijken, wogen verpleegsters nu de baby’tjes. Peuters deden er hun eerste ogentest. Polderkinderen kregen er hun inentingen.
DOOR ALLEN, VOOR ALLEN
Iedere week kwamen op de administratie van het Groene Kruis aan de Jasmijnstraat de lijsten van de burgerlijke stand van de gemeente Noordoostpolder binnen. Tina de Jong en meneer Visser bestudeerden de lijsten iedere week opnieuw nauwgezet. De wijzigingen voerde Tina immers door in de ledenadministratie
Maar Tina en meneer Visser waren ook gewoon lekker nieuwsgierig. De meeste lol hadden ze, alleen onderling natuurlijk als ze zagen dat een kindje was geboren bij een echtpaar, waarvan ze wisten dat het nog maar drie weken was getrouwd. Lachend zeiden ze dan tegen elkaar: ‘Nou, die heeft hard moeten lopen op d’r trouwdag.
De lijsten hadden nog een functie. Tina de Jong vertelt dat ze van het bestuur van het Groene Kruis de opdracht kreeg om een ‘niet-ledenadministratie’ bij te houden. Van mensen die zich nieuw in de polder vestigden, controleerde ze of die ook lid werden van het Groene Kruis ‘Werden ze geen lid,’ zo legt Tina uit, ‘maar meldden ze zich later alsnog omdat ze bijvoorbeeld krukken wilden lenen, dan kregen ze een boete. Onder het motto: “Had je toen maar meteen
lid moeten worden.” Het was natuurlijk geen echte boete, maar ze moesten wel met terugwerkende kracht een deel van het lidmaatschapsgeld betalen. Het motto van het Groene Kruis was immers: Door allen, voor allen.’
OGEN EN OREN
Op de plek waar nu de administratie zit, wachtten de schoolverpleegkundigen hen op. Een van hen was Gea Brouwer Mulder (1949). Alle kinderen uit de eerste, de derde en de vijfde klas werden gescreend. ‘Wij controleerden de ogen, de oren, het gewicht en de lengte. De standaarddingen dus,’ zo legt Gea Brouwer uit. ‘En daarna brachten we het kind naar de arts.
Die arts, dat was haar echtgenoot Eric Brouwer (1934), voor wie zij naar de Noordoostpolder was verhuisd. Eigenlijk moest Gea Brouwer weinig hebben van die kale vlakte en die kleine dorpen.
Ze had gestudeerd in Utrecht. In die bruisende stad voelde zij zich meer thuis. Maar Eric Brouwer had tot dan toe ‘rondgezworven van de ene medische functie naar de andere. Ik was net een tijdje keuringsarts in Heerlen toen de vacature in de polder zich aandiende,’ vertelt hij. ‘We wilden ons settelen, meer vastigheid.
Emmeloord was in de buurt van Meppel, waar ik vandaan kwam. Er moest nog veel opgebouwd worden in de polder toen ik begon, en daar had ik wel zin in.’
Eric Brouwer werd de eerste fulltime schoolarts van de Noordoostpolder. Het echtpaar Brouwer heeft zo alle kinderen voorbij zien komen die in de jaren zeventig en tachtig opgroeiden in de polder.
FLAUWVALLEN
Gea Brouwer wende snel aan haar nieuwe werkomgeving, ‘omdat we het ontzettend gezellig hadden in de Jasmijnstraat Met meneer Visser en Tina de Jong van het Groene Kruis de wijkverpleegkundigen en de medewerksters van het consultatiebureau kon ze goed opschieten. ‘Het was hard werken,
maar we deden het met z’n allen. De lijnen waren kort, het was kleinschalig, en we hadden echt belangstelling voor elkaar De onderzoeksruimte waar Eric Brouwer de kinderen controleerde, bevond zich rechts in de gang. Platvoeten, het indalen van de testikels bij jongetjes, liesbreukjes, hart- en longfunctics
bekkenscheefstand, dat soort dingen stelde de schoolarts daar vast De kamer links na de ingang van het gebouw, waar in de beginjaren de hoofdingenieur zat, werd gebruikt als vergaderruimte en voor de archiefkasten van de administratie van de medische onderzoeken. ‘Er stonden van die mooie Gispenstoelen, Gea Brouwer weet het nog goed.
De medische screening van de kinderen in de polderdorpen gebeurde op de scholen zelf. Daar reed het echtpaar Brouwer dan naar toe. Het viel Gea Brouwer op dat die kinderen sterker waren, flinker. Ze had de indruk dat die kinderen minder hard huilden bij bijvoorbeeld de DTP-prikken. ‘In Emmeloord vielen kinderen daarbij weleens flauw. Dat gebeurde in de dorpen nooit.
De Districts Gezondheidsdienst Noordwest-Overijssel werd later de GGD en verhuisde naar de flat Toutenburgh in Emmeloord. Eric Brouwer heeft meegeholpen de dienst verder op te bouwen in Emmeloord. Hij werkte onder leiding van dokter Van Brakel, die tevens de directeur en internist was van het Dr. J.H. Jansenziekenhuis. Hierdoor had Van Brakel vaak weinig tijd voor de GGD, maar hier leed het werk niet onder. Het kwam volgens Eric en Gea Brouwer de kleinschaligheid en daarmee de kwaliteit van de zorg ten goede.
SEMAFOON
Eric Brouwer was als GGD-arts niet alleen verantwoordelijk voor de medische screening van de schoolkinderen. Hij had een breed takenpakket waarvoor nu aan de medische faculteiten allerlei aparte specialisaties moeten worden gehaald. Hij werd ook ingezet voor de bedrijfsgeneeskundige dienst en controleerde onder meer het gemeentepersoneel bij ziekte, ‘Vooral op vrijdagmiddag en maandagochtend meldden mensen zich vaak ziek, ook toen al.
Daarnaast was hij actief voor wat de ‘algemene gezondheidszorg’ heette. Het geven van vaccinaties aan mensen die op reis gingen bijvoorbeeld, maar ook het begeleiden van gezinnen die in psychische nood waren gekomen, het adviseren voor invalidenparkeerplaatsen en het afnemen van bloedproeven
op alcohol. Verder was Eric Brouwer de lijkschouwer van de gemeente. Hij stelde de doodsoorzaak vast als iemand ‘onder verdachte omstandigheden’ was komen te overlijden, en zag daardoor de naarste dingen. Ongevallen met landbouwmachines, verongelukte kinderen op boerenbedrijven. ‘Maar daar praat hij nooit over. Hij houdt het voor zichzelf,’ vertelt Gea Brouwer. Door zijn grote en diverse verantwoordelijkheid was het belangrijk dat Eric Brouwer altijd bereikbaar bleef voor de politie. Het was de tijd dat er nog geen mobiele telefoons waren. Eric Brouwer liep met een ouderwetse semafoon rond, een ‘grote kast met een antenne’. Daarmee stond hij langs het hockeyveld, of ging hij op familiebezoek in Meppel.
LUIZENCONTROLE
Het controleren van kinderen op hoofdluis was in de jaren zeventig nog niet de verantwoordelijkheid van vrijwillige moeders. Het viel onder de Districts Gezondheidsdienst. Gea Brouwer en haar collega-schoolverpleegkundige bezochten hiertoe iedere polderschool drie keer per jaar. En zo waren ze iedere vrijdagmiddag op pad met hun luizenkammetjes.
‘Het was wel leuk en dankbaar werk,’ vertelt Gea Brouwer, ‘ook omdat het vaak genoeglijk was op die dorpsscholen. Het waren kleine schooltjes, meestal met maar drie leerkrachten.
Ze weet nog hoe ze op zo’n vrijdagmiddag luizen ontdekte in het haar van de dochter van de hoofdonderwijzer. ‘We zeiden altijd dat je er niets aan kon doen, dat het niets met persoonlijke hygiëne te maken had, dat het iedereen kon overkomen. Die hoofdonderwijzer benadrukte dat zelf ook, maar toen zijn eigen dochter luizen bleek te hebben, stond hij toch wel beteuterd te kijken. Hij was zo aangeslagen. Die arme man, zo menselijk ook, ik ben het nooit
vergeten.
Schooladvies- en Begeleidingsdienst IJsselmeerpolders.
1975 – 2010
Midden jaren zeventig wees de gemeente Noordoostpolder de Schooladvies- en begeleidingsdienst IJsselmeerpolders (SBDIJ) aan als nieuwe gebruiker van het gebouw aan de Jasmijnstraat. De organisatie heeft het langst gebruik gemaakt van het pand. Decennialang kreeg de individuele leerling met gedrags- of leerproblemen extra steun vanuit de Jasmijnstraat.
Daarnaast streefde de dienst naar vebvetering van het algehele onderwijsniveau in de polder door onder meer de leermethodieken te vernieuwen.
AVES Stichting voor Primair onderwijs
2010 – heden
In 2010 betrok Aves het gebouw. De nieuwe scholenvereniging besloot om het pand aan de Jasmijnstraat grondig te restaureren met respect voor de history.
Aan de buitenkant oogt het gebouwtje nog precies zoals het in 1948 voor de Dienst Zuiderzeewerken is neergezet. De kamerindeling is nog exact hetzelfde. De ruimtes hebben alleen een andere functie.
Tijdens lange vergaderingen in wat t oen de tekenkamer was, kunnen zij wegdromend door het ronde raampje naar buiten staren.
Beschrijving Rijksmonumenten :
Inleiding : Het voormalige KANTOOR van de Dienst der Zuiderzeewerken (afd. NOP) dateert van 1948. Het is gebouwd door de Bouwkundige Afdeling van de Directie van de Wieringermeer afdeling Noordoostpolderwerken, die ook verantwoordelijk was voor het ontwerp. Het gebouw heeft de stilistische kenmerken van de Delftse School, waar het een sobere variant van is. Het pand is in 1980 inwendig verbouwd en aan de oostelijke zijde uitgebreid ten behoeve van de Stichting Schoolbegeleidingsdienst IJsselmeerpolder, die het geheel sindsdien in gebruik heeft.
Omschrijving Lang en verdiepingloos, in schone baksteen opgetrokken gebouw onder een met opnieuw verbeterde Hollandse pannen gedekt, uitkragend schilddak met een bakstenen schoorsteen op het noordelijke dakschild. De meeste gevelopeningen zijn rechtgesloten.
Beschrijving van de gevels van links naar rechts: – Zuidelijke langsgevel met een zesruits-venster met enigszins uitkragend kozijn. Een ingangsportaaltje in de vorm van een octgonaal torentje waarvan de smallere, overhoekse zijden zijn uitgemetseld en de bredere zijn ingevuld met deuren en een venster, waarin ramen met een diagonale roedenverdeling. In het midden een venster binnen een betonnen kozijn. Aan weerszijden een deur met houten kozijn. Rechts van de toren een brede vensterpartij met twee betonnen penanten en een betonnen latei. De volgende vensters zijn vergelijkbaar, maar minder breed en voorzien van één penant. Al deze vensters met keramische (grès) lekdorpels. Geheel rechts in deze gevel een rond zesruits-venster. – Symmetrische oostelijke kopgevel met hoeklisenen, gemetselde kraagstukken en een venster met roedenverdeling aan weerszijden van een niet bij de oorspronkelijke bouw behorend tussenlid. Dit van 1980 daterende tussenlid en de aangebouwde uitbreiding vallen buiten de bescherming. – Noordelijke langsgevel met vensters van verschillend formaat, alsmede twee op maaiveldhoogte geplaatste, grotendeels blinde gevelopeningen met segmentboogvormige afsluiting. – Eveneens symmetrische westelijke kopgevel met in het midden een venster met roedenverdeling. Het inwendige van het pand valt buiten de bescherming van rijkswege.
Waardering Het voormalige kantoor is van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectuurhistorische waarde. – Het gebouw heeft cultuurhistorische waarde vanwege de oorspronkelijke, voor de ontwikkeling van de NOP van belang zijnde, specifieke functie. – Het gebouw is van architectuurhistorisch belang vanwege de voor de bouwtijd zo karakteristieke vormgeving, detaillering en materiaalgebruik. –
Het heeft ensemblewaarde vanwege de relatie met de omringende, uit dezelfde tijd daterende bebouwing en als onderdeel van een veelomvattend stedebouwkundig plan. – Het gebouw heeft tevens zeldzaamheidswaarde vanwege de oorspronkelijke, onverbrekelijk met de ontwikkeling van de Noordoostpolder verbonden functie. – Het gebouw is van belang vanwege de gaafheid van het exterieur. (bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Klik hier om uw eigen tekst toe te voegen