Fietsen
Een mooie fietstocht langs alle panelen: download de gpx file. Daarvoor moet u wel de juiste app op de telefoon hebben staan, bijvoorbeeld GPX Viewer
Klik op de naam van het paneel om de exacte locatie te bekijken in Google Maps:
Doorkijkpaneel Westermeerdijk: sluitgat waar de burgemeesters van Lemmer en Urk elkaar op 3 oktober 1939 de hand gaven.
DE GRONDLEGGER
Dr. Cornelis Lely was een waterbouwkundig ingenieur en wordt gezien als de ontwerper en bedenker van de Zuiderzeewerken. Hij had zijn plannen voor de inpoldering van de Zuiderzee al jaren geleden gemaakt maar de noodzaak voor realisatie ervan kwam pas in 1918. Dit vanwege een dreigend voedselgebrek door de Eerste Wereldoorlog en vanwege de Zuiderzeevloed die in 1916 overstromingen veroorzaakte. Lely was toen zelf minister van Waterstaat. In het wapen van de Noord- oostpolder staat daarom een Franse lelie afgebeeld.
RONDOM DICHT EN DROOG
Op 13 december 1940 wordt ook het sluitgat in de Zuidermeerdijk, de dijk van Blokzijl naar Urk langs de randmeren en het Zwarte Meer, gesloten. Vanwege opstuwing van het water door de westenwind, was er veel meer water ingesloten dan berekend, zo’n 150 miljoen m³. De bedoeling was dat drie gemalen de polder zouden droogmalen, maar vanwege tekorten aan brandstoffen in de de oorlog heeft het gemaal Buma bij Lemmer het meeste werk gedaan. Het leegpompen duurde bijna twee jaar. Op 9 september 1942 vielen de laatste delen droog.
REUSACHTIGE KLUS
Als eerste werd in 1936 een werkhaven bij Urk gerealiseerd. Deze haven was nodig om de schepen die gebruikt werden bij de aanleg van de dijken een veilige ligplaats te geven. In 1937 startte men met de bouw van de dijk bij Urk in het zuiden en in het noorden bij Lemmer. Talloze zandzuigers, baggermolens en sleep- boten werden ingezet voor de bouw van de kilometers lange dijk. Honderden dijkwerkers, steenzetters en Zinkstukkenmakers werkten jarenlang onophoudelijk aan de dijk.
EINDELIJK DICHT
Een imposante kraan stort de laatste lading klei en modder in het sluitgat. Op 3 oktober 1939 om 14.44 uur wordt het gat gedicht in de Westermeerdijk tussen Urk en Lemmer. Op 12 oktober 1939 schudt de burgemeester van Urk bij het sluitgat op de dijk de hand van de burgemeester van Lemmer. De dijk is gesloten. Urk is geen eiland meer, maar een schiereiland.
DROOG? TOCH NIET HELEMAAL
Er was ook een gebrek aan elektriciteit tijdens de oorlogsjaren. Hierdoor konden de pompen niet op volle kracht draaien en de polder droog houden. Zo moesten er tijdelijke dijken aangelegd worden om de gebieden die al in cultuur waren gebracht te beschermen tegen het water. Zodra weer een deel helemaal droog viel, begonnen de polderarbeiders met het graven van grep- pels. Vanwege het tekort aan brandstof werd er veel met de hand gedaan. Stukje bij beetje werd land in cultuur gebracht. En Urk? Urk was geen eiland meer.
Doorkijkpaneel. De Rotterdamse hoek tussen Urk en Lemmer: waar komt deze naam vandaan? Ook uitleg over de eerste boerderijen en woningen in de polder.
SCHEEPSKERKHOF
De dijk tussen Urk en Lemmer maakt in het midden een hoek, de Rotterdamse Hoek. Het is de schelding tussen de Westermeerdijk en de Noordermeerdijk. Het ligt op de vaarroute tussen Lemmer en het Ketelmoer en is berucht in de scheepvaart. Tijdens westerstormen komen schepen hier vaak in de problemen. Bij storm rollen hoge golven vanaf de hoek terug het IJsselmeer op en vormen met de aanrollende golven een vreemde zee. Niet voor niets wordt de Rotterdamse Hoek ook wel het scheepskerkhof van de Nederlandse wateren genoemd.
VUURTOREN
In 1950 werd een bakstenen, vierkante vuurtoren gebouwd van 7,5 meter hoog. De toren had een gas- lichtbaken op propaangas. Het gas moest per boot aangevoerd worden. Het laatste stukje ging per bijboot. een houten vlet, want het water was te ondiep. Omdat er geen aanlegsteiger was moesten de gasflessen over de basaltblokken getild worden. Begin jaren zestig werd het gaslicht vervangen door elektrisch licht.
‘DOOR VOLKSMOND GEDOOPT
Op 14 mei 1940 werd het centrum van Rotterdam gebombardeerd door de Duitsers. Nog slechts enkele gebouwen stonden overeind. Het puin werd geruimd door 20.000 puinruimers De naam Rotterdamse Hoek is door de polderarbeiders bedacht, in tegenstelling tot de meeste namen voor de nieuwe polder die door de overheid gekozen werden. ‘Opdat niemand zou vergeten waar het puin voor de dijk vandaan kwam, zo werd gezegd.
UITZICHT OVER DE POLDER
Vanaf de de dijk kun je prachtig de polder inkijken. Het landschap was direct na het droogvallen weids, Helemaal kaal en vooral stil. De polder werd opgedeeld in kavels van 800×300 meter met aan het begin een met een boerderij, omgeven door bomen en struiken. In de buurt kwam vaak een rijtje arbeiderswoningen te staan
BOERDERIJEN
De boerderijen en landarbeiderswoningen waren over het algemeen traditioneel van aard. Maar ook modern en functioneel. Zo waren de schokbetonschuren iets nieuws en unieks. Met geprefabriceerde betonelementen konden heel snel boerderijen worden gebouwd. Er staan er bijna duizend van en zijn erg karakteristiek voor de Noordoostpolder.
Rutten: het scheepswrak van de Queen Anne en andere scheepswrakken in de polder.
EEN GROOT SCHIP
De akkerbouwer moet vreemd hebben opgekeken toen hij in 2016 tijdens het ploegen van zijn kavel op houten balken stuitte. Het bleken de resten te zijn van een tot op dat moment onbekend scheepswrak. Een bijzondere vondst in de voormalige zeebodem die een uniek verhaal bleek te bevatten. Een onderzoeksteam van de Rijks universiteit Groningen onder leiding van maritiem archeoloog Yftinus van Popta, ging in de zomer van 2018 aan de slag en groef het wrak volledig op. Het bleek een voor Zuiderzee-begrippen groot scheepswrak te zijn, volledig gebouwd uit eikenhout, met een geschatte lengte van 30 meter over de stevens en drie masten. Op basis van houtanalyse en vondstmateriaal bleek het schip te dateren uit het eerste kwart van de 18″ eeuw.
RIJKE VONDST
De onderzoekers vonden in het scheepswrak ruim duizend voorwerpen, waaronder vele soorten serviesgoed, onderdelen van de tuigage, navigatie-instrumenten, gereedschappen, kledingstukken en schoeisel. Van laatstgenoemde resteren ruim dertig exemplaren, wat kan betekenen dat de bemanning de schoenen heeft uitgetrokken voordat ze het schip verlieten. Ook bleek het schip goed bewapend te zijn, gezien de vondst van vier kanonnen, tientallen kanonskogels, kneppelkogels, vaatjes buskruit, honderden musketkogels en granaten.
ENGELS OF NEDERLANDS
In het schip werden twee koninklijke tinnen lepels gevonden, zogenaamde Royal Portrait Spoons, met daarop het portret van de Engelse koningin Anne die van 1702 tot 1714 regeerde. De onderzoekers hebben het schip naar haar vernoemd, omdat de werkelijke naam (nog) niet bekend is. Ook zijn in het wrak vele andere Engelse objecten gevonden, waardoor wordt vermoed dat het schip onder Engelse vlag voer, al moet het afgaande op de bouwwijze – in Nederland zijn gebouwd omstreeks 1705.
–
PLANTEN EN DIEREN AAN BOORD
In het wrak vonden onderzoekers duizenden resten van planten (zaden) en dieren (botten). Het plantaardig materiaal bleek voor een groot deel tot de lading te behoren en uit Zuid-Europa te komen. Het gaat daarbij om paradijskorrels, peperkorrels, vijgzaden, perzik- en olijfpitten en heel veel druivenpitten. Uit het dierlijk bot materiaal bleek dat er veel stokvis (kabeljauw) aan boord was, evenals vlees van runderen en varkens (ham). Daarnaast waren er levende runderen, kalfjes en kippen aan boord die voor melk, eieren en vlees zorgden. Ook had de Queen Anne een scheepskat tegen ongedierte en een scheepshond als metgezel van de opvarenden.
ZEEWAARDIG SCHIP
Uit de stevige scheepsconstructie en een extra laag vurenhouten planken die tegen de buitenkant van het schip was getimmerd – de dubbeling – kon worden afgeleid dat de Queen Anne verder voer dan alleen de Zuiderzee: het was een meer dan zeewaardig schip dat gemakkelijk de golven van de Noordzee en andere zeeën kan trotseren. Ergens tussen 1715 en 1720 ging het op de terugreis naar vermoedelijk Amsterdam mis: ze liep bij slecht weer aan de grond in de ondiepe Zuiderzee en verdween in de golven, totdat ze ruim driehonderd jaar
Bant: Pionierswerk was het, het werken op het land nadat de polder bijna was drooggevallen. Maar het was ook vooral zwaar en uitputtend.
FRIESE WATERLINIE
Kuinre was in de beginfase van de tachtigjarige oorlog van strategische betekenis. In 1572 werd door de Spanjaarden een schans opgeworpen. Toen de schans in 1581 in handen van de Staat kwam, is deze opnieuw versterkt. De schans beschermde Kuinre voor gevaar vanaf zee. Kuinre was in die tijd een welvarende plaats, het lag in het centrum van de boterhandel vanuit Friesland naar Holland en Engeland.
Naast de beschermende functie blokkeerde de schans zowel de open vaarverbinding tussen de Zuiderzee en de Tsjonger/Kuunder en Lende als de verbinding over de zeedijk van Blokzijl naar Lemmer.
In 1843 kreeg Kuinre een sluis en verdween de open verbinding met de Zuiderzee. Door de inpoldering van de Noordoostpolder in 1942 is het karakter van Kuinre als havenplaats aan de Zuiderzee minder goed herkenbaar.
TWEE BURCHTEN
Tijdens de drooglegging van de Noordoostpolder kwamen de hoger gelegen delen als eerste boven water. Bij het graven van een sloot werd bij Kuinre in 1942 een waterput ontdekt. Bij nader archeologisch onderzoek troffen ze de resten aan van twee burchten uit verschillende perioden. Ten westen van de voor malige rivier de Kuinder lag een burcht uit de twaalfde eeuw en ten oosten van het riviertje lag de tweede burcht uit de veertiende eeuw. De eerste burcht is waarschijnlijk ten onder gegaan door de stormvloeden uit 1375.
DE HEERLIJKHEID KUINRE
In de twaalfde eeuw ontstond de heerlijkheid (gebied van een heer) Kuinre op de grens van Friesland en het Utrechts Oversticht. Dit was het noordelijke gebied, waar nu ongeveer de provincies Overijssel en Dren the liggen. Dit was in handen van de bisschoppen van Utrecht. De oudste vermelding van de Kuinderburcht is uit 1196 waarin de toenmalige bewoner van het kasteel wordt genoemd: Heinricus Grus. De heren van Kuinre waren als ministeriaal van de bisschop verantwoordelijk voor het toezicht op de ontginningen.
Een ministeriaal was iemand met een belangrijke post in bestuur en leger. Daarnaast moesten ze de Friezen op afstand houden die een continue dreiging vormden voor het bezit van de bisschoppen.
MOTTEBURCHT
De kuinderburchten waren zogenaamde middeleeuwse mottekastelen. Een motte is een door mensen gemaakte heuvel. Dit is ook meestal het enige wat nu nog rest. De versterking op de heuvel bestond uit een toren, opgetrokken uit hout met daarom een muur.
ZE GINGEN HUN EIGEN WEG
De verschillende generaties Grus, vooral ‘Heynric die Crane’ nam het niet zo nauw met de wensen van de bisschoppen van Utrecht. De heren van Kuinre hadden een grote machtspositie en beheersten de handel in de omliggende gebieden. Ze lieten zelfs hun eigen munten slaan, zonder dat ze daartoe de rechten hadden en waren niet vies van piraterij op de Zuiderzee.
Kuinre: het verhaal van de Waterlinie, de heren van Kuinre en de Motteburcht.
VERZANDING
De belangrijkste vaarroute vanaf de Zuiderzee naar Zwolle liep via het Zwarte Water, ten zuiden van Kraggenburg. De onophoudelijke verzanding van het Zwarte Water zorgde echter voor de nodige problemen voor de scheepvaart. De Provinciale Waterstaat in Zwolle schreef in 1843 een prijsvraag uit om dit probleem op te lossen. De enige inzending kwam van ingenieur B. van Diggelen.
GENIALE INGEVING
Ir. B. van Diggelen had een geniale ingeving en stelde voor om twee lange leidammen in het Zwolse Diep aan te leggen waardoor het Zwarte Water eigenlijk verlengd werd en pas verderop in de Zuiderzee uitmondde. Aan het eind van de zuidelijke dam zou een vluchthaven komen voor 70 schepen en een lichtwachterswoning. In 1845 werd met de bouw begonnen.
KRAGGEN
De ingenieur had nog meer ingenieuze ideeën. Als onderlaag voor de dammen werden kraggen of drijftillen gebruikt. Kraggen zijn drijvende stroken sterk in elkaar gegroeide zoden van riet en waterplanten. Waarschijnlijk is zo de naam Kraggenburg ontstaan. Deze drijftillen werden rond Giethoorn ‘geoogst’ en per schip getransporteerd. Deze bouwtechniek bleek een stuk goedkoper dan de bestaande techniek met zinkstukken van gevlochten rijshout. De noordelijke dam werd een kleine 5 km lang en de zuidelijke dam meer dan 6 km. In 1848 kon de eerste lichtwachter zijn intrek nemen in de houten woning aan het eind van de noordelijke dam.
TOL
De lichtwachter had tot taak de lichten op de dammen en het huis te ontsteken. De schepen die tussen de dammen door naar Zwolle voeren, moesten tol betalen aan de lichtwachter en liggeld als ze in de haven aanmeerden. Als de wind ongunstig stond, werden de schepen door een paard over het jaagpad op de zuidelijke dam door het Zwolse Diep getrokken.
DE LICHTWACHTER
In 1875 werd de tolheffing afgeschaft. Rijkswaterstaat nam de dammen en lichtwachterswoning over. Beide waren in slechte staat. Een zware storm in 1877 was de genadeklap voor de woning. Deze werd afgebroken, de terp werd verhoogd en er werd een nieuwe stenen lichtwachterswoning in neoclassicistische stijl gebouwd. De muren zijn 39 cm dik. Boven op het huis staat nu een roodgekleurde gietijzeren lichtkoepel, zichtbaar vanaf hier. Door nieuwe technieken werden de lichten rond 1918 vervangen en waren nu van veraf zichtbaar. Een klok zorgde ervoor dat de lampen automatisch aan en uit gingen. Daarmee was een permanente bemanning op Kraggenburg niet meer nodig. Lichtwachter Barend Kroese, vertrok op 1 februari 1920 uit zijn lichtwachterswoning. Nu is het gebouw een waardevol rijksmonument.
NIEUW KRAGGENBURG
De foto van het rijtje landarbeiderswoningen laat zien hoe deze arbeiders aan de Leemringweg in Kraggenburg woonde. Het nieuwe dorp Kraggenburg is naast het oude Kraggenburg gebouwd en kreeg dezelfde naam.
Oud Kraggenburg: Misschien is Oud Kraggenburg wel een van de mooiere plekjes van de Noordoostpolder. In de verte is op een met basaltblokken versterkte heuvel de lichtwachterswoning te zien: Oud Kraggenburg.
VERZANDING
De belangrijkste vaarroute vanaf de Zuiderzee naar Zwolle liep via het Zwarte Water, ten zuiden van Kraggenburg. De onophoudelijke verzanding van het Zwarte Water zorgde echter voor de nodige problemen voor de scheepvaart. De Provinciale Waterstaat in Zwolle schreef in 1843 een prijsvraag uit om dit probleem op te lossen. De enige inzending kwam van ingenieur B. van Diggelen.
GENIALE INGEVING
Ir. B. van Diggelen had een geniale ingeving en stelde voor om twee lange leidammen in het Zwolse Diep aan te leggen waardoor het Zwarte Water eigenlijk verlengd werd en pas verderop in de Zuiderzee uitmondde. Aan het eind van de zuidelijke dam zou een vluchthaven komen voor 70 schepen en een lichtwachterswoning. In 1845 werd met de bouw begonnen.
KRAGGEN
De ingenieur had nog meer ingenieuze ideeën. Als onderlaag voor de dammen werden kraggen of drijftillen gebruikt. Kraggen zijn drijvende stroken sterk in elkaar gegroeide zoden van riet en waterplanten. Waarschijnlijk is zo de naam Kraggenburg ontstaan. Deze drijftillen werden rond Giethoorn ‘geoogst’ en per schip getransporteerd. Deze bouwtechniek bleek een stuk goedkoper dan de bestaande techniek met zinkstukken van gevlochten rijshout. De noordelijke dam werd een kleine 5 km lang en de zuidelijke dam meer dan 6 km. In 1848 kon de eerste lichtwachter zijn intrek nemen in de houten woning aan het eind van de noordelijke dam.
TOL
De lichtwachter had tot taak de lichten op de dammen en het huis te ontsteken. De schepen die tussen de dammen door naar Zwolle voeren, moesten tol betalen aan de lichtwachter en liggeld als ze in de haven aanmeerden. Als de wind ongunstig stond, werden de schepen door een paard over het jaagpad op de zuidelijke dam door het Zwolse Diep getrokken.
DE LICHTWACHTER
In 1875 werd de tolheffing afgeschaft. Rijkswaterstaat nam de dammen en lichtwachterswoning over. Beide waren in slechte staat. Een zware storm in 1877 was de genadeklap voor de woning. Deze werd afgebroken, de terp werd verhoogd en er werd een nieuwe stenen lichtwachterswoning in neoclassicistische stijl gebouwd. De muren zijn 39 cm dik. Boven op het huis staat nu een roodgekleurde gietijzeren lichtkoepel, zichtbaar vanaf hier. Door nieuwe technieken werden de lichten rond 1918 vervangen en waren nu van veraf zichtbaar. Een klok zorgde ervoor dat de lampen automatisch aan en uit gingen. Daarmee was een permanente bemanning op Kraggenburg niet meer nodig. Lichtwachter Barend Kroese, vertrok op 1 februari 1920 uit zijn lichtwachterswoning. Nu is het gebouw een waardevol rijksmonument.
NIEUW KRAGGENBURG
De foto van het rijtje landarbeiderswoningen laat zien hoe deze arbeiders aan de Leemringweg in Kraggenburg woonde. Het nieuwe dorp Kraggenburg is naast het oude Kraggenburg gebouwd en kreeg dezelfde naam.
De Bietenbrug: het verhaal van de bietenoogsten.
MECHANISATIE
In het begin werden de akkers vooral bewerkt met behulp van man- en paardenkracht. Er was nauwelijks mechanisatie, terwijl de productie van voedsel zo kort na de Tweede Wereldoorlog grote prioriteit had. Het tekort aan mechanische hulpmiddelen veranderde snel met de grootschalige Marshallhulp. Deze ontwikkelingshulp is genoemd naar de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George Marshall. Dankzij deze hulp kwamen de eerste tractoren naar de Noordoostpolder. Dat veranderde veel in de akkerbouw.
SNEL TRANSPORT
Meer en meer werden de bulkproducten, zoals graan, aardappelen en suikerbieten met hulp van tractoren en vrachtwagens afgevoerd. De producten werden vanaf de akker naar de loswal getransporteerd. Bij de wal was een kiepsteiger – een bietenbrug – gebouwd.
Deze kiepsteiger is een hoge betonnen constructie, een soort oprit, die een eind boven en buiten de kade uitsteekt. De tractoren en vrachtauto’s reden achteruit de kiepsteiger op en losten zo hun lading in de laadruim te van het binnenvaartschip. Hier bij Ramspol konden grote binnenvaartschepen geladen worden.
VEEL BIETEN
Tijdens de bietencampagnes reden de tractoren en vrachtwagens af en aan. Omdat er steeds meer bieten werden aangevoerd, werd door de Suiker Unie bij Lemmer een nieuwe bietenbrug gebouwd. Zo gingen de bieten uit het noordelijk deel van de polder naar de brug. in Lemmer en uit het zuidelijk deel naar Ramspol of naar Schokkerhaven, waar ook een bietenbrug was.
NIEUWE TIJDEN
De mechanisatie ging verder en in 1977 besloot de Suiker Unie geen gebruik meer te maken van de bin nenvaart en de bieten uitsluitend nog per vrachtwagen te transporteren. De bietenbruggen raakten in verval en werden afgebroken. Nu zijn er nog vier kiepsteigers, namelijk die in Emmeloord, Kraggenbrug, Marknesse en deze in Ramspol. Flevolandschap is eigenaar van deze laatstgenoemde, die deel uitmaaktvan de geschiedenis van de Noordoostpolder.
DE BIETENBRUG OP
Misschien kent u het spreekwoord ‘de bietenbrug op gaan’. Dat betekent dat je kans maakt op een uitglijder of in de problemen kunt raken. Waar komt dat spreek woord vandaan? Waarschijnlijk is dit de verklaring: bij het lossen van de bieten werd de bietenbrug vaak glad door de platgereden bieten. Misschien werd de brug ook wel glad van de zware klei.
Vliegtuigweg in Noordoostpolder: neergestorte Amerikaanse bommenwerper.
VLIEGTUIGGERONK
Vanaf 1943 nam het aantal vluchten van Engeland naar Duitsland snel toe. De geallieerden bombardeerden Duitse steden. ‘s Nachts vlogen honderden vliegtuigen met een zwaar ronkend geluid over Nederland. Rond de 30 vliegtuigen kwamen in de Noordoostpolder neer. De Vliegtuigweg heeft er zelfs zijn naam aan te danken.
MISSIE NAAR BRAUNSCHWEIG
Op 8 april 1944 stijgen een groot aantal bommenwerpers van de 8th Air Force ronkend op van hun thuisbasis in Hardwick, Engeland. Hun opdracht is de luchtvaart industrie in Braunschweig in het noorden van Duitsland te bombarderen. Ook de B-24J Liberator met Luitenant Joe Buland als eerste piloot neemt deel aan deze missie.
STRAKKE FORMATIE
De vliegtuigen van de United States Army Air Forces vliegen in een strakke formatie, dicht op elkaar, de zogenaamde combat box. Tijdens de missie raakt de B-24J bommenwerper boven het doel beschadigd aan het bommenluik door afweergeschut.
DUITSE AANVAL
Op de terugweg worden de bommenwerpers aangevallen door eenmotorige Focke Wulf Fw 190 jachtvliegtuigen. Het beschadigde vliegtuig kan de overige vliegtuigen niet bijhouden en verlaat de box. De Duitse jagers komen frontaal op de Liberator af, wetend dat de neus van het vliegtuig de zwakste plek is. George Sloan, die het geschut in de neuskoepel bediend, overleefd het niet.
OVERLEVENDEN
Om 15.20 uur stort de B-24J ‘Old Hickory’ neer nabij Schokland. Morris La Verne en Trenton Tucker komen om bij de crash. Donald quemoeller, John Colwellen Joseph McDermott weten zich met hun parachute te redden. Ze worden vrijwel direct gearres teerd. Ook Joe Buland en zijn co-piloot ‘Bill’ Lansill en Gregorio Oliva weten veilig te landen, maar worden direct krijgsgevangen genomen.
Uiteindelijk wordt een half uur later de Fock Wulf Fw 190 van Karl-Heinz Willius neergeschoten door
Amerikaanse jagers.
VLIEGTUIGWRAKKEN IN NEDERLAND
Gedurende de hele Tweede Wereldoorlog was het luchtruim boven Nederland het toneel van hevige lucht gevechten tussen Duitse en geallieerde vliegtuigen. Er zijn zo’n 6000 vliegtuigen neergestort! Het gaat daarbij om zowel geallieerde, dat wil zeggen Britse, Amerikaanse en Canadese vliegtuigen, als ook om Duitse vliegtuigen. De meeste gecrashte vliegtuigen zijn inmiddels geborgen. Maar nog altijd liggen er moge lijk zo’n 500 vliegtuigwrakken in de Nederlandse bodem en zijn er rond de 1050 vermiste bemanningsleden.
Veel nog niet geborgen wrakken liggen in de Wadden zee, het IJsselmeer of de Westerschelde. Het bergen van deze vliegtuigwrakken is moeilijk en kostbaar. In de geborgen vliegtuigwrakken bevinden zich vaak nog de stoffelijke resten van de bemanning. De wrakken gelden dan als graf, waarvan de grafrust gerespecteerd moet worden. (Bron: Teunis Schuurman)
1