Het hele blok, ooit ontworpen door Lotte Stam-Beese en Ernest Groosman, is een paar jaar geleden aangekocht door Vereniging Hendrick de Keyser en de woningen worden nu, per twee-onder-geen-kap, gerenoveerd. Meest in het oog springt vooralsnog het werk in de tuintjes: ieder huis krijgt een schuurtje. Geen overbodige luxe voor wie het zonder zolder moet stellen – en dat is vrijwel iedereen in Nagele. Afgezien van Ploegstraat 15, het allereerste huis dat er werd gebouwd en dat een flauw hellend dak heeft, en het speelhuisje naast de door Aldo van Eyck ontworpen basisschool, hebben alle woningen in het dorp een dak dat zo plat is als de Noordoostpolder zelf.
De man laat in de ooit moderne keuken zijn hand over het tafelkleedje glijden. ‘Allemaal kruissteekjes, ja… Ja, ze lieten de handen wapperen.’ Zijn collega staat erop dat ik het Monopoly-spel dat in een van de kasten ligt goed bekijk. ‘De huizen en hotels zijn nog van stukjes groen en rood karton!’, zegt ze.
Het huis hangt vol met hedendaagse schilderijtjes van een kunstenaar die de post rondbracht in de polder en die zich heeft laten inspireren door de landschappen waar hij doorheen jakkerde. Voor de houtkachel staan wat ouderwetse kinderschoenen. Uit iedere schoen steekt een dikke winterpeen. Op de leesstapel naast de luie stoel ligt een lokale krant. De voorpagina is, net als ongetwijfeld op heel veel plekken in het land, die week gewijd aan de ruime overwinning van de PVV in de gemeente. Onder de krant ligt een stapel boeken waarin de geschiedenis van de polder in het algemeen en het dorp in het bijzonder wordt verteld, veelal aan de hand van de ervaringen van de mensen die hier kwamen pionieren.
De vrouw die wordt ingewerkt vertelt dat ze zelf niet meer in Nagele woont, maar dat ze zich nog wel kan herinneren hoe haar oom vroeger altijd tegen haar vader zei dat dit ‘het beloofde land’ was. Als ik vraag of de boel hier snel verandert, is het antwoord een eensluidend nee. ‘Er is die uitbouw in de Vlashof, een van de Rietveld-huizen’, zegt een van hen na enig nadenken. En de bevolking? Door de jaren heen is er genoeg verloop geweest, maar het is niet te vergelijken met sommige andere dorpen in de polder. ‘Het is hier heel anders dan in Tollebeek. De helft van Tollebeek is Urk.’
Een buitengewoon modern huis was het, toen het werd opgeleverd. Ongetwijfeld vele malen beter geoutilleerd dan de plek die Annie en Bernard op het oude land achter zich hadden gelaten. Maar de inrichting is onmiskenbaar oubollig. Voor de mensen die hier uit het hele land naartoe kwamen, vertelt de audiotour, gold vaak nog altijd: soberheid troef. Waarom zou je nieuwe spullen aanschaffen als de oude nog prima dienstdeden? Hadden de architecten dat kunnen voorzien? Het is een aantrekkelijk narratief, als je door Nagele wandelt, dat idee van die altijd maar weer zo ongelofelijk weerbarstige werkelijkheid.
Misschien moet ik gewoon open kaart spelen? Ik ben hier omdat deze polder ooit voor heel veel mensen het beloofde land was. Maar ik ben hier ook omdat iemand zo ongegeneerd enthousiast over Nagele was geweest dat het besmettelijk bleek. Hij had het een wonderlijk dorp genoemd, heel vreemd en leuk, maar ook wat deprimerend. Dat de hele maakbaarheidsillusie zich er in een enkele oogopslag aan je opdrong. Hij was begonnen over Alex van Warmerdams film De Noorderlingen en hij had gezegd dat hij zich niet aan de indruk had kunnen onttrekken dat er een buitengewoon strenge welstandscommissie met ijzeren vuist moest regeren en dat het er alle schijn van had dat de arme Nagelezen nog geen kaboutertje in hun voortuintje mochten zetten.
Heel even, toen de allereerste persoon die ik in Nagele tegenkwam uit een busje stapte met daarop de toch wat omineuze woorden ‘Omgevingsdienst Flevoland’ dacht ik dat hij gelijk had, en dat ik op een van de tactical teams van de welstandscommissie was gestuit, maar de man verzekerde me dat zijn werkzaamheden vele malen saaier waren dan ik me inbeeldde. Toen hij weg was, besefte ik dat het vooral stil was in Nagele. Heerlijk stil. En dat er veel ruimte was, heel veel ruimte. Maar dat het er gek genoeg ook heel beschut voelde.
In Museum Nagele, gevestigd in de voormalige Sint-Isidoruskerk, valt het licht naar binnen door een prachtige glas-in-betonwand. Er is een vaste tentoonstelling over de geschiedenis van het dorp. Er is een tijdelijke tentoonstelling met kunstwerken die zijn vervaardigd door de kinderen van het dorp. En er zijn 35 Franse burgemeesters en directeuren van woningbouwverenigingen die even eerder met een bus voor de deur zijn afgeleverd en die nu braaf zitten te luisteren naar een tweetal presentaties. Over hoe verouderde huizen een nieuwe gevel krijgen, soms zelfs terwijl mensen nog tv zitten te kijken of huiswerk zitten te maken. En over Energiek Nagele, een initiatief om het dorp van het gas af te krijgen.
Het rendement van een pilot – waarbij acht huizen en een gemeenschapsgebouw in de winter worden verwarmd met behulp van in de zomer opgeslagen zonnewarmte – blijft helaas nog wat achter bij de prognoses. Nu wordt onderzocht wat daar precies de oorzaak van is. Terwijl de burgemeesters en directeuren een slagroomtaartje eten en naar de simultaanvertaling luisteren, noteer ik braaf weer een paar woorden over de weerbarstige werkelijkheid.
In het museum is ook Een nieuw dorp op nieuw land te zien, de film die Louis van Gasteren ooit maakte over Nagele. Het is een heerlijk tijdsdocument waarin de gehele ontstaansgeschiedenis in vogelvlucht voorbijkomt. Hoe de mensen die de nieuwe polder zouden gaan bewerken ergens moesten gaan wonen. Hoe er behalve een stad ook tien dorpen op de kaart werden ingetekend en hoe de opdracht voor het ontwerpen van een van die dorpen door een toevallige samenloop van omstandigheden op het bordje belandde van twee collectieven van zeer progressieve stedenbouwkundigen en architecten: De Opbouw en De Acht.
De negen saaie dorpen in de polder zouden zodoende gezelschap krijgen van één uitzonderlijk dorp, een icoon van het Nieuwe Bouwen. Niet alleen Rietveld, Stam-Beese en Van Eyck, maar ook Jaap Bakema, Cornelis van Eesteren en Mien Ruys droegen bij aan de plannen. En zo ontstond op de tekentafel een dorp als geen ander. Een plek waar de ruimtelijke structuur van een gemeenschap opnieuw kon worden uitgevonden. Een dorp waarin de functies helder gescheiden waren en dat geen kern zou hebben omdat alles de kern moest zijn. Een dorp waarin ieder buurtje zijn eigen publieke ruimte zou hebben en al die buurten gegroepeerd waren rond een uitgestrekte centrale publieke ruimte waarbinnen de gemeenschappelijke publieke voorzieningen hun plek zouden krijgen – drie scholen en drie kerken, want de directie van de Noordoostpolder zou erop toezien dat de nieuwe bewoners qua achtergrond netjes verdeeld zouden zijn over de zuilen. Er was een lijstje gemaakt. Zoveel landarbeiderswoningen, zoveel middenstandswoningen, zoveel woningen voor notabelen, enzovoort.
De voice-over zegt: ‘Iedere architect begint aan de uitwerking van de hem toegewezen architectonische taak. Het ontwerpen van de wooneenheden, de winkels, de kerken, kortom aan de verwerkelijking van de inventaris.’ Maar de werkelijke uitdaging was een andere: hoe te midden van al die ruimte, die door de wind beheerste vlakte, een nieuwe ruimte te creëren? Om het dorp komt een muur van groen, die een gevoel van geborgenheid zal moeten bieden.
De voice-over zegt: ‘Straks zullen hier mensen wonen. Er zullen hier kinderen worden geboren. En als die volwassen zijn, zal Nagele nog altijd bestaan en nog veel langer. Ons grondplan moet dan nog aan hun wooneisen voldoen. De makers blijven zich deze consequenties welbewust.’
Als de Fransen zijn vertrokken voor een rondleiding, blijven enkele vrijwilligers rond de grote leestafel hangen. ‘Tussen droom en daad ligt een hele harde werkelijkheid’, zegt een van hen. Ze heeft het geloof ik over de voorgenomen verbouwing van het museum, maar ik hoor woorden die op heel Nagele van toepassing zouden kunnen zijn. Ik noteer ze direct onder iets wat ik niet had hoeven opschrijven omdat ik het nooit ga vergeten: ‘Een tijdje geleden hadden we hier een tentoonstelling met vilt. En zodra je iets met vilt organiseert zit het vol met Brabanders. Dat is echt waar. Het is heel gek. Ik heb ook geen idee waarom.’
Voor ons op tafel ligt een document dat nog onder embargo is. Maar erin las ik enkele woorden van een bewoner die ik wel durf te citeren. Deze vrouw zei, in 1996: ‘Het woont er wel mooi, maar het is, ja, gewoon Nagele, gewoon… goed.’ Hoeveel Nederland kun je in één zin proppen? Wel mooi, maar, ja, gewoon Nagele, gewoon goed. Het schoorvoetende begin, het besef dat er niet echt iets te klagen valt, toch die kleine slag om de arm om uiteindelijk toe geven dat het allemaal best goed geregeld is.
Een paar dagen later zitten Gerard Spigt en Marry Schaeffer, twee bewoners van het eerste uur, in een kantoortje achter in het museum aan een grote tafel. Een elektrisch kacheltje staat te blazen. Ze vertellen over de generatie van hun ouders. Hoe die hier belandde om op het land te werken. Hoe de mensen werden gescreend door het bestuur van de polder. Dat ze tussen de dertig en de vijftig jaar oud en verloofd of getrouwd moesten zijn. Dat ze geen schulden mochten hebben. En vooral: dat ze bereid moesten zijn om bij te dragen aan het gemeenschapsleven. Want een dorp dat uit de grond is gestampt is nog geen gemeenschap. Maar het pionieren schepte een band.
Pas later, toen er mensen vertrokken en anderen kwamen, aardige mensen, daar niet van, maar mensen die het niet op dezelfde manier hadden meegemaakt, verwaterde dat soms een beetje. Maar ook nu nog zijn er genoeg rollen die van vader op zoon of moeder op dochter lijken te worden doorgegeven. Andere dingen veranderden onomkeerbaar en soms in een onvoorstelbaar tempo. Het werk op het land, natuurlijk: de industrialisatie zette door. Net als de secularisering. Mensen kregen een auto. Gingen hun boodschappen elders doen. Al dat soort dingen.
Terwijl ze vertellen over het leven in het dorp besef ik dat de dingen waarmee Nagele heeft geworsteld zaken zijn die overal hebben gespeeld. Maar dat het anders dan op andere plekken soms makkelijk moet zijn geweest om bij het zien van de gevolgen van zulke veranderingen te wijzen naar de bij nader inzien toch niet zo heel erg vooruitziende blik van de idealisten, de mensen die hadden gedacht de toekomst op een tekentafel te kunnen uitdenken. Het is zo’n verleidelijk verhaal: die dromers die het deksel op de neus kregen. Ik denk aan een reportage die kort na de financiële crisis in het FD verscheen. ‘Einde van een ideaal’, was de kop. De intro: ‘Nagele in de Noordoostpolder werd ontworpen als socialistisch modeldorp. Hier zou de naoorlogse landarbeider verheven kunnen worden. Vijftig jaar later rest de illusie.’
Louis van Gasteren kwam ook voorbij in dat verhaal. Hij werkte aan een vervolg op zijn eerdere film. In Terug naar Nagele (2012) proef je een weemoedige ondertoon. Ook hierin gaat het telkens weer over hoe de werkelijkheid zich niet naar de idealen heeft willen schikken. Over dromen die niet uitkwamen en over hoe Nagele voor de ogen van de bewoners aan de vergankelijkheid ten prooi valt. Symbool voor dit alles is ’t Schokkererf, het voormalige dorpshuis dat werd verkocht aan een Afghaan die er een trouwlocatie van maakte. ‘De verf bladdert af. Gordijnen hangen uit de rail. Houtrot heeft zich aangediend. Niets heeft in Nagele eeuwigheidswaarde’, had het FD erover geschreven. Het gebouw heeft inmiddels plaatsgemaakt voor een appartementencomplex.
Maar wat me was bijgebleven uit die tweede film van Van Gasteren waren veel vergeeflijker woorden, uitgesproken door iemand van de woningbouwvereniging. Waren die radiatoren bij die slecht geïsoleerde ramen geen denkfout geweest, had Van Gasteren gevraagd. Nee, had de man gezegd. Energieverbruik was niet iets waar men bij stil hoefde te staan. De context was toen de wederopbouw, de woningnood. ‘De opgave was toen bouwen, bouwen, bouwen. De opgave was toen niet: energie besparen, kwaliteit voor de toekomst, duurzaamheid, inspraak en noem maar op.’ De overmoed en de kortzichtigheid van de mensen die ons voorgingen springt ons zoveel gemakkelijker in het oog dan onze eigen hybris en ons eigen gebrek aan verbeeldingskracht.
Misschien is die tweede film inmiddels evengoed te zien als een tijdsdocument. Gemaakt als hij is in de jaren na de crisis, in een periode waarin bouwplannen, ook in Nagele, voorgoed in de koelkast leken te verdwijnen en de situatie in veel opzichten hopeloos moet hebben geleken. Nu, meer dan een decennium later, is de sfeer anders. Diezelfde crisis bleek ruimte te scheppen voor een moment van bezinning. Paniekerige en misschien niet echt realistische plannen, zoals die om van Nagele een dorp voor rijke senioren te maken, werden van tafel geveegd en in plaats daarvan daalde een breder en dieper besef in van de historische waarde van het dorp – de geschiedenis zal milder oordelen over de tekortschietende verbeeldingskracht van de ontwerpers van Nagele dan over het gebrek aan verbeeldingskracht dat het Nederlandse landschap in de jaren daarna heeft bezaaid met fantasieloze Vinex-wijken en distributiedozen, zoveel is zeker – en ook een scherper beeld van de uitdaging die daarin besloten lag.
In het museum drukte Gerard Spigt me een geprinte e-mail in handen. Er stond een link in naar een document waarin wordt vooruitgeblikt op de uitbreiding van het dorp, een uitbreiding die in deze tijden van nieuwe woningnood alsnog werkelijkheid zal worden. De geest van de oorspronkelijke ontwerpers van Nagele waait door het document. Niet de gedachte dat het allemaal kan worden uitgedacht op de tekentafel, maar de wil om te experimenteren; het besef dat experimenten de enige manier is om de toekomst te ontginnen. De gedachte is simpel, maar toch radicaal: wat Nagele uniek maakt, hoeft niet alleen deel te zijn van zijn verleden. Dat wat het verleden uniek maakte, kan ook in de toekomst leidend zijn.
Op het allerlaatste moment kom ik nog in contact met een Spaanse architect. Enrique Abad Monllor deed als student ervaring op bij een bureau in Amsterdam en hoorde in die tijd iemand vertellen over Nagele. Een paar jaar later schreef hij zijn proefschrift over het kleine dorp in de Noordoostpolder: Nagele: Un nuevo asentamiento en un paisaje artificial. We spreken elkaar via Zoom. Iedere keer dat hij de naam van het dorp uitspreekt, Nahgèlè, worden zijn ogen zacht en verschijnt er een glimlach om zijn mond. Hij vertelt over de in Spanje oplevende belangstelling voor het naoorlogse modernisme, en hoe men vooral in Madrid erg geïnteresseerd is in Aldo van Eyck. Van Eyck, die Nagele ‘een groene kamer zonder dak’ noemde en in wiens denken die dubbelheid, dat gelijktijdige gevoel van ruimte en beschutting, een belangrijke plaats innam.
Abad Monllor vertelt dat hij tijdens de coronacrisis, toen de maatregelen in Spanje op hun strengst waren, in gedachten vaak terug in Nagele was. Dat hij zich probeerde voor te stellen hoe het zou zijn om niet opgesloten te zitten in een benauwde kamer in Alicante maar in plaats daarvan te wonen in een dorp met zulke uitgestrekte gemeenschappelijke ruimtes als Nagele.
Ik denk onwillekeurig terug aan een citaat dat ik had overgeschreven uit een boekje met een wandelroute door het dorp. Woorden van een bestelwagenchauffeur, die ooit hopeloos verdwaald was geraakt binnen deze vierkante kilometer. ‘Wij komen in verschillende dorpen in de polder en daar hebben wij helemaal geen last. Maar dit hier, dat is het raarste wat een mens bedenken kan, want dit is zo oneconomisch als het maar even kan. De man die heeft uitgevonden om de zaak zó neer te zetten, die moet wel een hele dikke borrel op gehad hebben.’ Oneconomisch. In dat woord zat…
‘They tried to build on a human scale…’ zegt de Spaanse architect. De menselijke maat. Was dat het? ‘I would not mind being buried there’, zegt hij opeens, en ik verslik me bijna. De kleine begraafplaats is inderdaad prachtig. Gerard Spigt had er ook iets over gezegd. Wat ook alweer? O ja, hij had verteld over zijn neven die hij had rondgeleid in het dorp. Dat ze het allemaal niet hadden begrepen en dat ze hadden gezegd: ‘Je zou hier toch niet dood willen liggen.’ En dat hij had geantwoord: ‘Ben je gek, waar anders zou je dood willen liggen dan op een begraafplaats van Mien Ruys?’