DROOGMAKERIJ GESCHIEDENIS

Flevoland


Wat betekend dat ?  ‘droogmakerij


droogmakerij – een bemalen gebied (polder) dat van oorsprong een meer, een ander groot open water of drasland was.

polder – een relatief laaggelegen, door de mens permanent drooggelegd stuk land dat door een of meer waterkeringen wordt omgeven en waarvan de waterstand kunstmatig wordt geregeld.
Een polder is niet hetzelfde als een droogmakerij, want op de locatie van een polder hoeft vroeger geen water te hebben gelegen.

Aanvang

Een zware storm van 13 op 14 januari 1916 op de Zuiderzee teistert het aangrenzende land aan alle kanten. Van de Anna Paulowna polder tot Amersfoort liep de boel weer eens flink onder water. Nederland was er klaar mee!
Er werd al 30 jaar gepraat, de Zuiderzeevereeniging was zelfs al in 1886 opgericht, maar nu ging het snel.
Gerard Vissering, president van De Nederlandsche Bank, schreef in het Algemeen Handelsblad dat Nederland het Plan-Lely om de Zuiderzee af te sluiten moest uitvoeren.
In 1918, twee jaar later, werd de Zuiderzeewet aangenomen. Dit was een raamwet. De wet bepaalde slechts dat de Zuiderzee voor rekening van de Staat zou worden afgesloten door een afsluitdijk én dat gedeelten van de af te sluiten Zuiderzee zouden worden drooggemaakt.

Oorspronkelijk plan Lely

Aan de onderrand van de kaart is te zien dat Cornelis Lely oorspronkelijk een heel andere volgorde voor ogen had.

Ontwikkeling van het Zuiderzeegebied

Voordat de Afsluitdijk werd gebouwd en men begon met het droogleggen van nieuwe polders, zijn er talloze plannen opgesteld en beoordeeld. Uiteindelijk werd het ontwerp van ingenieur Cornelis Lely uitgevoerd. Na de proefpolder bij Andijk volgde de eerste grote drooglegging: de Wieringermeer. De jongste polder die werd gerealiseerd is Zuidelijk Flevoland, waar in 1967 het laatste water werd weggepompt.

Het droogleggen en geschikt maken van deze nieuwe gronden voor landbouw en bewoning gebeurde onder verantwoordelijkheid van de overheid.
Aanvankelijk verzorgde de Dienst Wieringermeer deze werkzaamheden; later nam de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) dit over.

Het plan van Lely
Lely’s voorstel werd in 1918 vastgelegd in de “Wet tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee” en in 1919 gestart met de uitvoering.

Belangrijkste onderdelen van het project

  1. Een dam van 2,5 kilometer tussen Noord-Holland en Wieringen (voltooid in 1924).
    De 30 kilometer lange Afsluitdijk tussen Wieringen en Friesland (gereed in 1932).
  2. De aanleg en drooglegging van vijf polders:
  • Wieringermeer (ca. 20.000 ha) – drooglegging 1927–1929
  • Noordoostpolder (ca. 48.000 ha) – 1936–1940
  • Oostelijk Flevoland (ca. 54.000 ha) – 1950–1956
  • Zuidelijk Flevoland (ca. 43.000 ha) – 1959–1967
  • Markerwaard (ca. 60.000 ha) – gepland 1956–2005

Organisatie van het werk

  • Dienst Zuiderzeewerken (ZZW): aanleg van dijken, kanalen, wegen, gemalen, sluizen en bruggen.
  • Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP): inrichting van de drooggelegde gebieden voor landbouw, stedenbouw en recreatie; bouw van dorpen, steden en boerderijen.
  • Openbaar Lichaam “Zuidelijke IJsselmeerpolders”: voorlopige bestuursvorm in afwachting van reguliere gemeenten.

De Wieringermeer

In augustus 1930 kwam de polder droog te liggen. Enkele maanden later werd, ondanks het zoutgehalte van de bodem, 130 hectare rogge ingezaaid om zandverstuiving tegen te gaan. De resultaten waren zo positief dat in het voorjaar van 1931 nog eens 120 hectare zomergerst werd ingezaaid. In beide gewassen werd bovendien een mengsel van gras en klaver ondergezaaid.

Op 3 juli 1931 werd de Landbouwcultuurmaatschappij (LCM) opgericht, belast met het in cultuur brengen van de nieuwe gronden. De voorlopige Directie, ook wel “De Cultuur” genoemd, voerde het beheer. Er waren 60 bedrijfsleiders die elk circa 300 hectare onder hun hoede hadden. Vanwege het risico op verstuiving werd een kleiwoelmachine ingezet, die klei tot op twee meter diepte naar boven haalde. Deze methode was effectief maar kostbaar. Alternatieven waren het bedekken van de bodem met stro of het snel inzaaien met gras-klavermengsels.

Door de grote werkloosheid in Nederland werkten in oktober 1930 al zo’n 600 arbeiders – met de schop – aan deze werkzaamheden. Van de 14.000 kilometer greppels werd circa 80% met de hand gegraven. Gewoonlijk lag een perceel twee tot drie jaar in greppels. Als eerste gewas werd wintertarwe verbouwd, gevolgd in het tweede jaar door haver of gerst met rode klaver of luzerne als ondergewas. In het derde jaar werd deze ondervrucht het hoofdgewas en vond drainage plaats. Daarna werden de percelen verpacht.

Tussen 1938 en 1940 zijn 37 staatslandbouwbedrijven opgericht (Bedrijf in Eigen Beheer, B.I.E.B.). De Directie Wieringermeer bereikte in 1948 een personeelsbestand van 5.004 medewerkers.


Noordoostpolder

In 1941 verhuisde de Directie Wieringermeer (Noordoostpolderwerken) van Alkmaar naar Zwolle; de afdeling Cultuurtechnische Werken vestigde zich in Kampen. De ontginning kwam traag op gang door de Tweede Wereldoorlog: er was onvoldoende hout beschikbaar voor barakken en opslagplaatsen, en ook het benodigde zaaizaad was schaars. Grote landbouwbedrijven zetten steeds vaker greppelploegen in. Dankzij deze snelle machinale afwatering was in 1949 al circa 30.000 hectare klaar voor gebruik. De meeste kavels hadden een standaardafmeting van 800 bij 300 meter, wat resulteerde in bedrijven van ongeveer 24 hectare.

De mechanisatie verliep aanvankelijk moeizaam. In 1946 werden drie maaidorsmachines aangeschaft, waarmee 477 hectare werd geoogst. Dit leverde nog weinig succes op. Een jaar later was het aantal machines uitgebreid tot 37, goed voor 2.683 hectare. In 1948 werd geprobeerd het graan met 154 zelfbinders te oogsten vanwege de hoge vraag naar stro, omdat maaidorsen minder kwalitatief stro opleverden. Slecht weer dwong echter tot inzet van alle 33 beschikbare maaidorsers om het noodrijpe graan alsnog te oogsten. In datzelfde jaar deed ook de zwadmaaier (“swather”) zijn intrede in de Noordoostpolder.

Verpachting en bedrijfsgrootte
In het najaar van 1947 vond de eerste uitgifte plaats: 103 bedrijven gingen naar pioniers die zich tijdens de oorlogsjaren hadden ingezet. De uitgegeven grond bestond uit ongeveer 1% klei, 50% zware zavel, 26% lichte zavel en 18% zand. In het totale plan waren 1.254 bedrijven van 12–24 hectare opgenomen (waarvan 471 van slechts 12 hectare), 418 bedrijven van 30–48 hectare en daarnaast 350 tuinbouwbedrijven. Het Ministerie van Landbouw overwoog zelfs enkele bedrijven van 72 hectare op te zetten om de mechanisatie meer ruimte te geven. Uiteindelijk ontstonden er 1.484 landbouwbedrijven, 130 groenteteeltbedrijven, 94 fruitteeltbedrijven en 93 staatslandbouwbedrijven.

Infrastructuur en organisatie
Eind 1949 waren ongeveer 46 miljoen drainagebuizen gelegd, met nog eens 74 miljoen in planning. In 1950 beschikte het machinepark over 140 rupstrekkers, 175 wieltrekkers, 63 combines, 100 landbouwwagens, 300 trekkerploegen en 30 dorsmachines. Zowel in de Wieringermeer als in de Noordoostpolder werden vrijwel alle boerderijen ontworpen en gebouwd door de Directie Wieringermeer zelf. Plannen van externe architecten werden door de directie (onder leiding van de heer Van Eck) doorgaans niet overgenomen.

Op 15 september 1954 kreeg de Directie Wieringermeer, toen nog volop bezig in de Noordoostpolder, de opdracht om ook Oostelijk Flevoland te ontginnen. Pas in 1962 werd de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) officieel opgericht.


Oostelijk Flevoland

Op 13 september 1956, om 13:08 uur, werd het laatste gat in de dijk van Oostelijk Flevoland gesloten. Nog diezelfde dag om 16:18 uur gingen de drie gemalen in werking. De Cultuurtechnische Afdeling van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders exploiteerde het nieuwe land vervolgens ongeveer vijf jaar lang als een groot, mobiel landbouwbedrijf van circa 18.000 hectare. Bij de keuze van gewassen lag de nadruk op een goede voorbereiding van de grond voor latere overdracht aan individuele boeren. In het bouwplan domineerden granen, koolzaad en luzerne; hakvruchten werden niet verbouwd.

Dankzij vergaande mechanisatie konden de werkzaamheden met weinig personeel worden uitgevoerd – gemiddeld één werknemer per 60 hectare. Het machinepark bestond onder meer uit 310 rups- en wieltrekkers, 80 maaidorsers, 480 graanwagens, drie installaties voor graanverwerking en een breed scala aan ontginnings- en landbouwmachines. In 1969 zag het bouwplan er als volgt uit: 32% winter- en zomertarwe, 20% zomergerst, 5% haver, 23% koolzaad, 10% luzerne, 2% grasland en 8% los verhuurd land. Op 1 januari 1969 was 46.800 hectare in cultuur gebracht; in juli van datzelfde jaar kwam daar nog 2.480 hectare bij.

De eerste gronduitgifte begon eind 1962 met 24 bedrijven. Tussen 1962 en 1976 werden in totaal 777 bedrijven toegewezen met een gemiddelde oppervlakte van 43,1 hectare, waarvoor 20.449 aanvragen waren binnengekomen. Daarnaast werden stukken land in materieelbeheer overgedragen aan verschillende onderzoeksinstellingen, waaronder:

  • Stichting voor Plantenveredeling (92 hectare)
  • Centraal Diergeneeskundig Instituut (393 hectare)
  • Stichting Proefstation voor Akkerbouw en Groenteteelt (195 hectare)
  • Instituut voor Veevoeding Onderzoek (208 hectare)
  • Stichting Proefstation voor de Rundveehouderij (206 hectare)
  • Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek (234 hectare)

Zuidelijk Flevoland

Na de voltooiing van de ringdijk rond Oostelijk Flevoland in 1956 trad een bouwpauze van ongeveer 2,5 jaar op. In totaal duurde de aanleg van de dijk 8,5 jaar. De sluiting van de dijk rond Zuidelijk Flevoland vond plaats op 18 oktober 1967; de polder viel droog op 23 mei 1968. Het nieuwe land besloeg 43.000 hectare, waarvan 10.050 hectare klei (B, code 9), 29.050 hectare klei (A, code 8) en 2.070 hectare zware zavel. Waar mogelijk werden kavels van 550 bij 1.200 meter ingericht.

De eerste uitgifte van landbouwgrond vond plaats op 9 februari 1979. Toen maakte de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders bekend wie een bedrijf toegewezen kreeg. De eerste ronde omvatte 25 akkerbouw- en 10 weidebedrijven van 35 tot 60 hectare. Van de 35 bedrijven werden er 24 (waaronder twee polderwerkers) in pacht gegeven, tien in erfpacht en één bleef onder directe exploitatie van de Rijksdienst.

Na de Wieringermeer, de Noordoostpolder en Oostelijk Flevoland vormde Zuidelijk Flevoland het laatste grote ontginnings- en inrichtingsproject van de RIJP. De Markerwaard zou oorspronkelijk het sluitstuk worden, maar doordat dit plan niet doorging, werd de afronding van de eigen dienst feitelijk het eindpunt. Op 31 december 1996 werden de resterende taken in Zuidelijk Flevoland beëindigd. Daarmee kwam ook een einde aan een organisatie die, qua veelzijdigheid, uniek was in Nederland.

In het kader van het heroverwegingsbesluit rond de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders werden enkele onderdelen geprivatiseerd:

  • Het beheer en de exploitatie van de reservegronden in Flevoland gingen over naar de Stichting Beheer en Exploitatie Reservegronden Flevoland (ERF).
  • Het spuitvrije akkerbouwbedrijf NZ 27 werd overgedragen aan de Stichting Beheer NZ 27.
  • De exploitatie van expositieruimte De Trekvogel ging naar de Stichting Flevolandschap.

Met dank aan de www.stichtingpolderpioniers.nl
1927

Proefpolder Andijk

In 1924 stelde de commissie Lovink voor om een kleine proefpolder aan te leggen om praktische ervaringen op te doen voor de nieuw aan te leggen Wieringermeer en om te weten hoe de zoute gronden (Zuiderzee) in cultuur gebracht konden worden.
Daarom werd in 1926-1927 bij het dorp Andijk een 40 hectare grote proefpolder aangelegd.
Op 27 augustus 1927 viel deze droog. De kosten bedroegen ongeveer 1 miljoen gulden, een relatief hoog bedrag in vergelijking tot nog aan te leggen en veel grotere polders.

In 1929 was de bodemstructuur al dusdanig verbeterd dat vrijwel de gehele polder in cultuur gebracht kon worden. Met de ervaringen uit de proefpolder kon de ontwikkeling van de Wieringermeer versneld worden. De drooggevallen gronden waren eerder geschikt voor de landbouw, hetgeen de verkoopwaarde verhoogde. Met de verkoopopbrengst van de gronden werden de kosten van de aanleg van de polders goedgemaakt.

De Directie van de Wieringermeer was de eerste eigenaar van de Proefpolder. De Dienst Domeinen nam de polder over en verpachtte hem aan een boer. Hierna werd de gemeente Andijk eigenaar van de grond.

Vanaf de jaren 1970 nam vakantiebungalowpark Het Grootslag een groot gedeelte van de Proefpolder in gebruik. Rond 2000 werd bovendien villavakantiepark IJsselhof gebouwd, waarmee het hele gebied in het teken van verblijfsrecreatie kwam

1930

Wieringermeer

Dit gebied was rond het jaar 1000 nog gewoon land, er was zelfs meer land dan de huidige Wieringermeerpolder. Door de stormen in de 12e eeuw was het gebied onder water gelopen en onderdeel van de zee geworden.

Men had haast. Omdat Nederland grote behoefte aan landbouwgrond had, werd in 1927 de aanleg van de Wieringermeer versneld.
Dus nog voor de aanleg van de afsluitdijk.
De 18 km lange dijk werd dus in de Zuiderzee aangelegd en moest zwaarder worden uitgevoerd.
Op 21 augustus 1930 viel de polder droog. Cornelis Lely heeft het net niet meegemaakt. Hij is op 22 januari 1929 overleden.
Vanaf 1934 werd het nieuwe land in cultuur genomen.

Vlak voor de bevrijding, op 17 april 1945, blazen de Duitsers de dijk van de Wieringermeerpolder op. De pas 15 jaar oude polder Wieringermeer liep binnen twee etmalen onder water. De Duitsers laten het land blank staan (inundatie) om een geallieerde luchtlanding in de buurt van de Afsluitdijk te voorkomen. Zevenduizend bewoners en zeker 1000 onderduikers moeten vluchten.

De beide gaten waren gedicht op 5 augustus 1945. Er was toen een nieuwe dijk om de gaten aangelegd. De gemalen Lely bij Medemblik en Leemans bij Den Oever konden op 9 augustus beginnen met droogmalen.  Op 11 december was al het water uitgeslagen, na 124 dagen pompen.

1932

De afsluitdijk

Eigenlijk is het helemaal geen dijk maar een dam.
Een dijk scheidt het water van het land en een dam scheidt water van water.

De aanleg van de Afsluitdijk was het belangrijkste onderdeel van het Zuiderzeeproject.
Men begon in 1927 vanaf beide kanten, zowel vanaf Noord-Holland en Friesland,
Op 28 mei 1932 werd het sluitgat gedicht. Hiermee veranderde de Zuiderzee in IJsselmeer.

1942

Noordoostpolder

De eerste IJsselmeerpolder

Omdat de Wieringermeer in de Zuiderzee was aangelegd, nog voor de Afsluitdijk werd gesloten, was de Noordoostpolder strikt genomen de eerste IJsselmeerpolder.

Jaren 30. Bijna gestopt
Aanvankelijk was het de bedoeling om eerst de Markerwaard aan te leggen, maar door de slechte economische omstandigheden van de jaren dertig werd, na aanvankelijk te hebben gesproken over het stoppen van de hele droogmakerij, besloten om naar de andere kant van het IJsselmeer te gaan. Daar zou het waarschijnlijk makkelijker zijn om aspirant-boeren te vinden. Het achterliggende gebied was immers veel groter. Bovendien was de Noordoostelijke Polder, wat toen nog een dossiernaam was, veel kleiner en dus ook goedkoper in aanleg.

  • Op 2 februari 1936 werd met de voorbereidende werkzaamheden begonnen.
  • Op 3 oktober 1939 werd de dijk tussen Lemmer en Urk gesloten. Urk was voortaan geen eiland meer.
  • Op 13 december 1940 werd de dijk aan de zuidkant van de polder nabij Schokkerhaven gesloten, de totale dijklengte was nu 54 km.
  • Op 13 januari 1941 kon het droogmalen beginnen.
  • De polder viel officieel droog op 9 september 1942
1957

Oostelijk Flevoland

Minder de focus op landbouw

De plannen van Cornelis Lely waren voornamelijk landaanwinning voor de landbouw. En vissers moesten plaats maken voor boeren. Zelfs het ontwerp van de polders was afgestemd op deze agrarische focus. Het doel van de Zuiderzeepolders was het creëren van extra landbouwgrond, waardoor het bestaande areaal met tien procent werd uitgebreid.

De Wieringermeer en de Noordoostpolder werden ingericht als landbouwgebieden.
Maar bij Oostelijk en Zuidelijk Flevoland verschoof de prioriteit.
Werd in de Wieringermeer en de Noordoostpolder nog circa 87 procent van de grond toegewezen aan landbouw, in Oostelijk Flevoland daalde dit percentage naar 75, terwijl in Zuidelijk Flevoland slechts de helft van het oppervlak voor agrarisch gebruik werd gereserveerd.

Deze polder heeft  een grootte van 540 km². De ontwikkeling gebeurde door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP).

Was de standaardkavel in de Noordoostpolder nog 24 hectare, in Oostelijk Flevoland werd deze toe tot zo’n 45ha.

11 dorpen
Lelystad is de grootste plaats. Daarnaast Biddinghuizen, Dronten en Swifterbant.
Dus slechts 4 dorpen. Oorspronkelijk wilde men Oostelijk Flevoland inrichten zoals de Noordoostpolder: één middelgrote kern en kleinere dorpen eromheen.
Achterliggende gedachte was destijds dat de polderbewoners zich vooral per fiets zouden verplaatsen. Iedere boerderij moest dus op fietsafstand van een dorp liggen, zodat de mensen makkelijk gebruik konden maken van de voorzieningen in het dorp.
Net zoals er in de Noordoostpolder een 5,6,en 10 dorpenplan is geweest, had ook Oostelijk Flevoland zijn dorpenplannen

Echter; het autobezit steeg in de jaren vijftig explosief.
Bovendien nam, door de landbouwmechanisatie, het aantal landarbeiders af. Voorzieningen op fietsafstand van de boerderijen waren niet langer nodig.
In 1959 werd het aantal dorpen teruggebracht naar vijf: Dronten, Biddinghuizen, Swifterbant, Larsen en Zeewolde. In 1963 werd  Zeewolde geschrapt, in 1965 verdween ook Larsen van het tableau.

Hadden we naast Lelystad dus ook bijna plaatsen gehad als Larsen, Roggebot, Abbert, Bremerberg, Hoophuizen of Burchtkamp. Er is op het internet niet veel meer over te vinden.

Lelystad vindt het zeer vervelend als ze Lelijkstad wordt genoemd.

1968

Zuidelijk Flevoland

Telde in de Noordoostpolder nog de afhankelijkheid van fiets en boot, in Zuidelijk Flevoland was het de auto en vrachtwagen. En paard en wagen werden grote zware tractoren.
De kavelgrootte groeide naar 60 hectaren, bijna 3 keer zoveel als de Noordoostpolder.

Deze polder heeft een grootte van 430 km².

Ging het eerder vooral om meer landbouwgrond, hier speelde ook het maatschappelijke vraagstuk van de overvolle Randstad een rol.

Had de Noordoostpolder nog 11 en Oostelijk Flevoland nog 4 plaatsen, deze polder moet het doen met slechts 2 plaatsen. Almere en Zeewolde.

  • Almere 226.630 inwoners
  • Zeewolde 23.883 inwoners
2025?

Markerwaard

In 1957 gingen de werkzaamheden voor de Markerwaard van start, doch twee jaar later werd besloten om toch eerst Zuidelijk Flevoland aan te leggen. Deze keuze was opnieuw ingegeven door bezuinigingen: de aanleg van Zuidelijk Flevoland bleek aanzienlijk minder belastend voor de staatskas dan het veel duurdere Markerwaardproject. Zo werd de volgorde van de inpolderingen wederom aangepast.
Toch had men de Markerwaard nog niet afgeschreven.
De aanleg van de Houtribdijk, ook wel Markerwaarddijk genoemd, gebeurde tussen 1963 en 1976.
Deze dijk Lelystad – Enkhuizen is 26,5 kilometer lang.
Ook al werd het plan tot inpoldering van de Markerwaard uiteindelijk opgegeven, de discussie over de toekomst van het resterende Markermeer verstomde niet geheel.

De Markerwaard er nooit gekomen.
Er zijn meerdere redenen:

  • De grond was niet meer nodig, vanwege overproductie in de landbouw.
  • Het ministerie van Ruimtelijke Ordening had de grond niet nodig voor stedenbouw.
  • Actievoerders wilden blijven varen op het IJsselmeer.

Naamgeving
De technische naam in de tekeningen was ‘Zuidwestpolder’. Het was gebruikelijk om een polder te vernoemen naar de plaats waar het bij ligt.
Wieringen – Wieringermeerpolder
Marken – Markerwaard
De Noordoostpolder zou dan ook Urkerland gaan heten. Maar om redenen is hiervan afgeweken.

Problemen
Door de aanleg van de Houtribdijk is een grote plas stilstaand water ontstaan. Een bak dood water. Sinds enkele jaren wordt gepoogd daaraan enigermate het hoofd te bieden door de projecten Marker Wadden en Trintelzand.

Andere plannenmakers

Plan-Wenmakers.jpg

In 1883 diende Tweede Kamerlid Age Buma een wetsvoorstel in om te onderzoeken of het mogelijk was de hele Zuiderzee droog te leggen.
In de noordelijke provincies was men tegen het droogleggen van alleen het zuidelijk deel, omdat dat geen bescherming bood aan de noordelijke provincies.

Verzet leidde ertoe dat Buma zijn wetsvoorstel weer introk. Niet bij de pakken neerzittende zocht hij contact met P.J.G. van Diggelen, zoon van de opsteller van het ambitieuze plan Van Diggelen. Zij richtten op 4 januari 1886 de Zuiderzeevereniging op, die moest gaan onderzoeken of het droogleggen van de hele Zuiderzee haalbaar was. Ingenieur Cornelis Lely leidde het onderzoek.

Onderzoeksvragen
De Zuiderzeevereniging had de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

  • Welke gedeelten van Zuiderzee en Wadden komen voor drooglegging in aanmerking?
  • Is het doelmatig een afsluitdam aan te leggen?
    Zo ja, op welke plaats kan die afsluitdam komen, en vooral: waar moet de IJssel uitmonden, binnen of buiten het meer?
  • Wat zijn de voor- en nadelen?

De vragen geven aan dat het hier om de landaanwinning ging, en niet zozeer om bescherming. Immers, voor bescherming alleen had men zich tot een afsluitdam kunnen beperken. Bovendien was daar voor een particulier initiatief weinig aan te verdienen. Voorts blijkt dat de aanwezigheid van de IJssel een nog onopgelost probleem was. Wanneer de IJssel verlengd zou worden om veel noordelijker uit te stromen, dan zou het nieuwe stuk (zeg Zwolle – Wadden) een zo ongunstig verval hebben, dat de IJssel binnen korte tijd zou verzanden. Om deze reden hadden enkele eerdere plannen dan ook een afsluitdam bezuiden de IJsselmonding gelegd, globaal van Enkhuizen naar Kampen.

Uiteindelijk is het plan van inpoldering van Ir. Lely gerealiseerd.
Maar er waren meer plannenmakers.

  • Kloppenburg
  • Faddegon
  • Van Diggelen
  • Beijerinck
  • Stieltjes
  • Leenmans
  • Opperdoes Alewijn
  • Kooy
  • Stevin
  • Buma
  • Wenmakers

Kop van Noord Holland

Tot ongeveer 1600 was Schagen de noordelijkste havenplaats van Noord-Holland. In de 17e eeuw werden de meeste meren in Noord-Holland drooggelegd, mede dankzij de verbeteringen in de molentechnologie door ingenieurs zoals Leeghwater. De molens werden toen moderner, met bijvoorbeeld een draaibare kop, zodat ze met elke windrichting konden functioneren.

Rond 1600 begon men ook met de aanleg van echte polders buiten de dijken, zoals te zien is op het kaartje. Elders in Nederland gebeurde dit al eerder.

Den Helder
In de kop van Noord-Holland lag een klein vissersdorpje genaamd Nieuwe Diep. Napoleon liet daar in 1790 een marinehaven aanleggen, wat nu bekend staat als Den Helder. De Hondsbossche Zeewering markeert de vroegere monding van het Zijpe en was waarschijnlijk in de prehistorie de uitmonding van de Overijsselse Vecht.