Vollenhove
Jaap Boekee ging in 1942 met zijn ouders in de Noordoostpolder wonen. Hij vertelt:
N.O.P. Ingang Kamp Vollenhove (collectie Directie van de Wieringermeer – Lab. Kampen)
Bron : https://www.flevolandsgeheugen.nl/page/591/het-leven-in-en-rond-kamp-vollenhove-1942-1943
Mijn ouders komen uit Zuidbeijerland in de Hoeksewaard. Ik was vijf jaar toen mijn vader in 1936 in de Wieringermeer begonnen is als grondwerker. Hij werd al vrij snel ploegbaas en is in 1942 ook als ploegbaas overgegaan naar de Noordoostpolder. Wij kwamen op 13 juni 1942 bij Vollenhove te wonen. Daar bevonden zich op de ringdijk de smederij, de centrale werkplaats, het landbouwmagazijn en andere werkplaatsen. Direct achter de dijk – dus binnen in de polder – had je een arbeiderskamp en daar was ook een gezinsbarak bij.
De gezinsbarak moet je je voorstellen als een rijtjeshuis, maar dan helemaal uitgevoerd in hout. Ze waren wel vrij geriefelijk en ook wel behoorlijk ruim: een grote keuken, een grote kamer, drie slaapkamers, een slaapkamer met een wasbak. Heel vervelend was dat er in de woning geen watercloset was. Er was een plee met een tonnetje erin en die ton werd één of twee keer in de week opgehaald door mensen van de Directie van de Wieringermeer. Ja, dat was wel een beetje vervelende situatie, vooral met warm weer was dat allemaal niet zo lekker.
We zaten met vijf gezinnen in de barak. In het midden was een centrale spoelplaats met erom heen vijf bergingen voor fietsen. Noem het maar een schuurtje met een kolenhok. In de barak woonden A. Griep, een chauffeur op een vrachtwagen, de familie Boekee – dus ons gezin – mijn vader was ploegbaas, Den Hartog die bij de centrale werkplaats werkte, en er was Loof, ook een ploegbaas die uit de Wieringermeer was meegekomen. Ook was er Huitema die later een vrachtwagengaragebedrijf had in Marknesse en Emmeloord. Het waren allemaal mensen die afkomstig waren uit de Wieringermeer.
Naast de gezinsbarakken was het gewone kamp. Kamp Vollenhove was door een greppeltje gescheiden van de gezinsbarak en in de kantine deden we wat boodschappen (frisdranken). En we bezochten de culturele avonden in het kamp. In het kamp waren ook bekenden in het kamp die ons gezin bezochten, een soort huisvrienden. En voor de rest, ja, je kende wel veel mensen en je leerde wel mensen uit het kamp kennen.
Het was er helemaal niet saai. Er was veel bedrijvigheid. Het was een centraal punt bij de ingang van de Noordoostpolder. Eerst moesten we in Vollenhove op school. We moesten met een pontje over, want er was nog geen brug. Vanwege de bezettingstijd was het spannend, omdat er veel verloop van personeel was. Je leerde ook onderduikers kennen. Doordat de centrale werkplaats en de centrale magazijnen er waren, was het er altijd behoorlijk druk. Het was toen allemaal paardentractie, maar er werden ook machines en motoren gerepareerd. Er waren daar ook nog paardenstallen en een timmerwerkplaats. Het was dus een hele bedrijvigheid. We zijn tot december 1943 bij Vollenhove blijven wonen.
Bron: Batavialand te Lelystad, Interview met Jaap Boekee, 8 oktober 2002.
Alle rechten voorbehouden
Smolensk,
zo werd het opslagterrein van de Directie met kapot of overbodig materiaal genoemd.
Dirk Kuik reisde er in gedachten heel Nederland door.
Ik moest iedere week naar de timmerwerkplaats van de Directie. Een keer in de week mochten wij een jutezak vol halen om kachelhout op te zoeken, aanmaakhout. Het afvalhout lag onder die werkbanken.
Die timmerwerkplaats was vlak bij Smolensk. Smolensk is een naam uit Rusland, een naam uit de oorlog denk ik, maar dat wisten wij toen niet, want wij waren van die kleine jongetjes. Je kon dat amper uitspreken, maar dat was dus het opslagterrein van de Directie met alle materiaal wat over of kapot was. Alle landbouwmachines die kapot gingen. Er stonden ook een paar oude vrachtwagens, en dan mochten wij als jeugd daarmee spelen. Dat spul stond daar te verroesten. Maar ja, wij konden in gedachten met die auto het hele land doorreizen hè. Die cabines waren nog goed. Daar zaten wij dan achter het stuur en dan deden we net of we door Nederland reden met die auto’s. Van het rollend materiaal kon je nog een keer een karretje maken. Smolensk was denk ik in Rusland een oorlogskerkhof of zo. Zo werd dat in de volksmond genoemd.
Bronvermelding: Batavialand te Lelystad, project Verhalen Vissen, interview met Dirk Kuik in de bibliotheek in Emmeloord, 21 oktober 2011.
17 november 1944 ’s morgens om zeven uur haalde ik in de kantine mijn ontbijt (zetmeelpap of in water gekookte erwten). Er werd niet gewaarschuwd voor Duitse activiteiten. Het was regenachtig en we gingen weer houthakken.
Opeens zagen we hazen het kanaal overzwemmen. We gingen naar buiten en daar kwamen Duitsers met het geweer in de aanslag op ons af. We werden gefouilleerd en naar de kampkantine gebracht. We moesten een deken, toiletspullen en etensbak halen.
Toen begon een lange tocht die maanden zou duren: we liepen van Kuinre naar Blokzijl, via Kamp Luttelgeest naar een school in Vollenhove – onderweg gescreend op aanwezigheid van verzetsmensen door SS’ers. We beleefden vele angstige momenten, want altijd was er het gevaar dat eigen mensen werden doodgeschoten.
We liepen naar Meppel en vanaf daar werden we met de trein naar Haren aan de Eems (Duitsland) gebracht. We werden ingekwartierd in een gymzaal, stro op de vloer, een enkel toilet en kraan, buiten een latrine, een greppel in de grond met een lange balk ernaast om op te zitten. Overdag moesten we loopgraven aanleggen, ’s avonds in het donker weer naar ‘huis’.
De volgende plek waar we heen moesten was Oldenburg. We werden gedwongen ingelijfd in het Duitse leger. In zes weken werden we gedrild en tot luchtafweer kanonnier opgeleid om dienst te doen op de geschutsstelling op treinen.
Na zes weken gingen we met een groep van krap twintig man, uiteraard onder begeleiding, met een normale personentrein naar Kreiensen in de Harz waar we ingezet zouden worden op de trein.
We zijn gaan vluchten richting Nederland, aan de hand van een kaart uit een schoolatlas die we hadden gevonden. In het begin liepen we alleen ’s nachts. Toen we wat verder van Kreiensen af waren, ook overdag.
Bij rivierovergangen werden we meestal opgepakt en naar het politiebureau gebracht. Ons verhaal was steeds dat we bij het grote bombardement van Dresden alles waren kwijt geraakt.
We sliepen in hooibergen, in schuurtjes op het land en soms in een hol in de heuvels. Voor de eerste dagen hadden we wat eten gespaard, daarna rauwe op het land achtergebleven aardappelen en af en toe in de cel kregen we ook wat.
Uiteindelijk kwamen we in Ibbenbueren via het politiebureau bij een boer als landarbeider terecht. Daar hebben we de bevrijding begin april afgewacht. Via kampen voor ‘displaced persons’ in onder andere Rheine, Kevelaar en Philips Eindhoven kwamen we terecht bij een boer in Boekel.
In Boekel hebben we de capitulatie van 4 en 5 mei gevierd. Kort daarop kreeg ik hoge koorts. De huisarts in Boekel had het zo druk, dat hij geen tijd had om naar zieke repatrianten te kijken.
Op 17 mei kon ik met een transport terug naar Kampen, ziek en wel op een open vrachtwagen. Het was gelukkig mooi weer. In Zwolle ben ik aan de Veerallee uitgestapt en toen lopend op weg gegaan naar Kampen.
Onderweg lag ik een poosje te slapen langs de kant van de weg. Opeens hoor ik: ‘Dik, wat doe jij hier?’ Het was een neef van mij, per fiets op weg naar Kampen. Hij heeft mij thuisgebracht. Daar ik wartaal sprak hebben ze mij in bed gestopt en ’s avonds een dokter erbij gehaald. Het bleek acute tuberculeuze pleuritis te zijn. Na een maand werd ik gelukkig genezen verklaard.
Locatie Boekel https://www.nationaalarchief.nl/beleven/verhalenarchief/een-nederlands-onderduikersparadijs
Verhaalcategorie 65 Jaar Bevrijding
VerhaaltypeNationaal Archief
AuteurDirk de Ruiter
Publicatiedatum22 april 2010
Kampen, 1941
De gedeeltelijke inpoldering van de voormalige Zuiderzee zou resulteren in een uitbreiding van het Nederlandse grondgebied met tien procent. De Duitse bezetter had grote verwachtingen over de bijdrage die de zeer vruchtbare Noordoostpolder zou kunnen leveren aan de voedselvoorziening in Nederland en stelde alles in het werk om de ontginning en exploitatie van de nieuwe polder voort te zetten. Zo werden in 1941 twintig Duitse journalisten uitgenodigd om ter plaatse een kijkje te nemen. Ze werden in Kampen ontvangen door burgemeester H.M. Oldenhof. Rechts van de burgemeester dr. Schröder, Beauftragte des Reichskommissarsfür die Provinz Overijssel, en links de heer Janke, pers-chef.
Noordoostpolder, 9 september 1942
Op 3 oktober 1939 kwam de dijk tussen Urk en Lemmer gereed en was Urk niet langer een eiland. Ondanks de bezetting werden de werkzaamheden aan de Noordoostpolder gewoon voortgezet. Met het oog op de voedselvoorziening hadden ook de Duitsers er alle belang bij om de nieuwe polder zo snel mogelijk in gebruik te nemen. Op 13 december 1940 werd ongeveer ter hoogte van Schokland het laatste gat in de dijk tussen Urk en Vollenhove gesloten. Hiermee kon met het leegpompen van de Noordoostpolder worden begonnen. Op 9 september 1942 bereikte het water het laagste punt van het maaiveld en was de Noordoostpolder officieel drooggevallen. Het was de taak van de karteerders om de nieuwe gronden bodemkundig in kaart te brengen zodat bepaald kon worden of de grond geschikt was voor een boerenbedrijf.
Noordoostpolder, 1941-1942
De ploegbaas groef niet mee, maar hield toezicht. Iedere maand schreef hij een rapport over zijn ondergeschikten met een beoordeling in cijfers. De promotiekansen hingen af van deze beoordeling. Vooral degenen die boer wilden worden in de Noordoostpolder, hielden daar rekening mee. Polderwerker Jan Marsman vertelde later: “Met twee streekgenoten werd ik aan het werk gezet bij opzichter Schuringa. De eerste dag moesten we al sloten en greppels graven. Het was loodzwaar werk, in weer en wind. Maar we deden het zonder morren. We wilden allemaal graag boer worden. Slechte rapporten van de opzichter kon je dan niet gebruiken. Je moest in die tijd je mond houden, ook als je onrechtvaardigheid tegenkwam.”
Noordoostpolder, 1944
Vanwege het tekort aan arbeidskrachten werden in 1944 4.500 mannen van de Nederlandsche Arbeidsdienst (NAD) in de Noordoostpolder aan het werk gezet. Mannen die bij de overheid wilden werken, waren verplicht om zes maanden voor de NAD te werken. Hier kregen ze een opvoeding in ‘Groot-germaansche’ geest. Het inschakelen van deze mannen zette echter geen zoden aan de dijk, want na een half jaar was nog slechts een kwart in de polder werkzaam. Zoals in De Duikhoek, het illegale blaadje in de Noordoostpolder, viel te lezen: “Ja, de Arbeidsdienst kwam zingende den polder in. Ze wisten hun schop te presenteeren en stapten kwiek langs de wagen. Maar toen ze eenmaal in de klei stonden te spitten… och arme, wat hadden ze toén weinig aan hun grondwerkerspractijk van den Arbeidsdienst. Er zijn er, die genoeg courage hebben in dóór te zetten. Die arbeidsmannen kunnen weinig … maar zingen, dát kunnen ze!”
Kamp Vollenhove, Noordoostpolder, 1941-1944
In de Noordoostpolder werden ongeveer 120 miljoen steenrode drainagebuisjes in de grond gelegd met een totale lengte van 40.000 kilometer, net zo lang als de omtrek van de aarde. Deze buisjes moesten er voor zorgen dat overtollig water richting de sloten en vaarten werd afgevoerd. De toenmalige ploegbaas Johannes Sutman (geheel links) – later is hij boer bij Marknesse geworden – wilde graag met enkele van zijn arbeiders op de draineerbuizen poseren.
Noordoostpolder, 1942
Er waren voor het werk in de polder spiksplinternieuwe Caterpiller-rupstractoren in de Verenigde Staten besteld, maar door de oorlogsomstandigheden kwamen die nooit in Nederland aan. Het schip met deze lading zou zijn getorpedeerd, althans zo ging het verhaal. Als alternatief voor de Caterpillars werden nieuwe tractoren besteld bij de firma Fahrzeug- und Motoren-Werke GmbH (FAMO) in het Duitse Breslau. In mei 1943 arriveerden er veertig in de Noordoostpolder, waarvan. “De tractoren van FAMO waren van inferieure kwaliteit”, aldus polderwerker Lucas Huizinga: “Slechter hadden we ze niet kunnen vinden. Op de vier was er soms één die liep. Af en toe werd er één gesloopt voor vervangende onderdelen. De gasgenerator werd gestookt op hout. Het was eigenlijk een tweepersoons trekker voor een chauffeur en een stoker die de kachel brandende moest houden.”
Noordoostpolder, 31 mei 1944
99 Ossen uit Beieren moesten in 1944 voor de nodige trekkracht zorgen, maar deze waren niet altijd gewillig. In een maandverslag van de Directie staat: “Met de ossen heeft men gedurende de warme dagen vreemde dingen beleefd; naarmate de temperatuur op den dag steeg werden de dieren trager en meermalen is het gebeurd dat ze in de nabijheid van water niet te houden waren en eerst gedurende langeren of korteren tijd een bad namen, onverschillig of ze iets achter zich hadden of niet.” De ossen leverden overigens niet alleen trekkracht, aldus polderwerker G.E. Dijk: “Als er een os stierf kwam er een noodslachting. Feest! Extra vlees.” En volgens Jan Wester aten de bewoners van Emmeloord bij de Bevrijding “stamppot met ossenvlees.” Toch waren er in de zomer van 1945 nog 84 ossen in de polder aanwezig, maar het is vrijwel zeker dat geen van deze ossen ooit naar Beieren is teruggekeerd.