Aardappelbewaarplaats of aardappelbewaarschuur Noordoostpolder

Aardappelbewaring

In de opslag van aardappelen deed zich in de Noordoostpolder nieuwe ontwikkeling voor: de opslag in de schuur. Voorheen werden aardappelen in grondkuilen bewaard, afgedekt met stro en aarde. Tijdens de bewaarperiode liep de kwaliteit van de aardappelen dan nogal terug. (je mag ook zeggen: achteruit)
Bovendien begon de consument hogere kwaliteitseisen te stellen. Het loonde daarom de moeite aardappelen op te slaan in een gebouw, waarin de aardappelen in het donker, geïsoleerd tegen temperatuurschommelingen en goed geventileerd bewaard konden worden. De hoogte van de schuur werd bepaald door de maximaal toelaatbare hoogte van 3,75 m.

Bron: De ruimtelijke opbouw van de Noordoostpolder – Huib van der Wal

Tot begin jaren vijftig vond voor de bewaring van aardappelen de traditionele kuil, die gedeeltelijk in of op de grond werd gemaakt, nog steeds ruime toepassing. Wel waren sommige boeren in de Noordoostpolder er al toe overgegaan hun kuilen op natuurlijke of mechanische wijze te ventileren. De natuurlijke ventilatie werd bereikt door de kuilen te voorzien van uit latten samengestelde kokers (roosterkorven) voor de aanvoer en ‘schoorsteentjes’ voor de afvoer van lucht. Voor die ‘schoorsteentjes’ werden drain- of gresbuizen gebruikt. De mechanische ventilatie bestond uit een eenvoudig luchtverdeelsysteem en een ventilator. Ten einde de kwaliteit van de ingekuilde aardappelen zo optimaal mogelijk te houden, werden vaak ook nog middelen tegen het kiemen toegepast.

Er waren ook boeren die hun aardappelen liever in een gebouw bewaarden. Sommigen stortten de oogst zomaar op de schuurvloer. Anderen sloten daarentegen in hun bedrijfsgebouwen met stropakken of houten wanden provisorisch ruimtes af die werden voorzien van luchtkoelinstallaties. Destijds waren er nog maar enkele boeren die ‘vaste’ geventileerde aardappelbewaringen in hun schuren aanbrachten. Deze permanente bewaarplaatsen lagen ofwel achter in het gebouw ofwel in het midden. Ze waren veelal voorzien van geïsoleerde wanden. Op de bewaarplaats maakte men vaak een dragende zolder. Voor het koelen van de bewaarplaats trokken ventilatoren lucht van buiten aan of vanuit de schuren. Ook waren er boeren die hun schuur lieten voorzien van een aanbouw die ze als aardappelberging bestemden.

Om de landbouwers van advies te dienen inzake een adequate aardappelbewaring rie- pen de Coöperatieve Zaaigoed- en Pootgoedtelersvereniging Noordoostpolder (ZPN) en de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting in de Noordoostpolder begin 1952 een com- missie in het leven.34 De bouwkundige Noback en de technicus H. H. Rorije, beiden ver- bonden aan de Bouwkundige Afdeling van de Directie van de Wieringermeer, verleen- den aan het werk van de commissie hun medewerking. In korte tijd verschenen er drie rapporten, die in de polder gretig aftrek vonden.35 Daarin waren verschillende ontwerpen voor bewaarplaatsen opgenomen. Veel nadruk werd er gelegd op een goede isolatie van de wanden en de plafonds met behulp van vlasscheven”. Ook de onderverdeling van de ruimte in bewaarcellen en een sorteergedeelte kreeg de nodige aandacht. De realisering van cellen betekende trouwens dat de koeling eventueel per cel kon worden gedifferentieerd.

Vrijstaande bewaarplaatsen

Veel boeren gaven de voorkeur aan aparte gebouwen voor aardappelbewaring. Ze hoef- den dan geen ruimte te missen in hun schuur. De vrijstaande aardappelbewaarplaatsen die in de Noordoostpolder werden ontwikkeld, kregen veelal wanden die uit elementen van gewapend beton waren opgebouwd. Dergelijke wanden konden de druk van de gestorte aardappelen beter weerstaan dan gemetselde muren. Sommige bewaarplaatsen werden gecombineerd met een ruimte voor de opslag van geoogst graan of voor de ber- ging van werktuigen. Zo konden verschillende ruimte-behoeften tegelijkertijd worden bevredigd.

De eerste vrijstaande aardappelbewaarplaatsen in de Noordoostpolder leken op de zogenaamde aardappelhut, een gebouw dat in sommige delen van ons land al tientallen keren in gebruik was. Het waren langgerekte schuren met in de gevels grote deuren. Door het plaatsen van tussenschotten kon de opslagruimte in vakken worden verdeeld. De totale bedroeg 150 ton aardappelen. Een overdekte sorteerruimte ont- brak. 36

Praktischer waren de aardappelschuren met een sorteergang tussen de bewaarcellen. Aanvankelijk was de breedte van die sorteergang 3 meter. Toen in de praktijk bleek dat dan de manoeuvreer overgegaan op een minimale breedte van 5 meter. Van de schuren met centrale sorteer. gang zijn verschillende typen gebouwd, ook wel met gemetselde wanden. Het meest geapprecieerd was het type met muren van betonnen wandelementen, dat 320 ton aard. appelen kon bergen. Aan beide zijden van de sorteergang waren vier bewaarcellen gesitueerd.37 g was, werd

Een sorteerruimte met een breedte van meer dan 7 meter was te vinden in bewaarplaat- sen die het uiterlijk van een schuur met een symmetrisch dak hadden. Zo’n brede werk- plaats, die in één helft van het gebouw was gelegen, werd als zeer geschikt beschouwd voor het sorteren van pootaardappelen. Terwijl de wanden van het bewaargedeelte van de schuur uit betonnen elementen bestonden, waren de buitenmuren van de sorteer ruimte gemetseld. De capaciteit van de schuur bedroeg 280 tot 300 ton aardappelen Twee vrij lage sorteerruimtes waren te vinden in een aardappelschuur, die zich kenmerk te door centraal geplaatste bewaarcellen. Door het schuine dak boven deze cellen aa twee zijden te verlengen, ontstonden links en rechts van de aardappelbewaring sorteer ruimtes, die eventueel ook voor de tijdelijke opslag van producten en als werktuigenberging gebruikt konden worden. De buitenwanden van de sorteerruimtes waren gemetselde buitenwanden van de cellen bestonden wederom uit betonnen elementen.  Er werden in de Noordoostpolder ook schuren gebouwd waarin aardappelbewaarplaatsen werden gecombineerd met extra tasruimte. Zo werd er een schuur gerealiseerd die bewaarcellen voor 200 ton aardappelen, een sorteerruimte en een dichte tas omvatte Aangezien het sorteergedeelte en de cellen samen één geïsoleerde ruimte vormden, kon de bewaarcapaciteit worden uitgebreid naar 350 ton. Werd de volledige capaciteit benut dan kon de tasruimte voor het sorteren van de aardappelen worden gebruikt.” In 1955 werd een veldschuur met een metalen constructie voorzien van een geïsoleerde aardappelbewaarplaats. De lage zijde van de schuur werd dicht gemaakt, zodat hier ten niet-geïsoleerde sorteerruimte ontstond. In de halfopen tas van de schuur kon de Oogst van 10 hectare tarwe worden opgeslagen.

Aardappelbewaring op tuinbouwbedrijven

Behalve op de landbouwbedrijven was er ook op de tuinbouwbedrijven behoefte aan goede bewaarruimten, niet alleen voor aardappelen maar ook voor andere tuinbouw producten. Om de tuinders van advies te dienen stelde de Tuinbouwcommissie van de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting in de Noordoostpolder een kleine studiecommissie in. Deze concludeerde dat op kleine tuinbouwbedrijven het beste in de bestaande schuur een uit drie cellen bestaande bewaarruimte kon worden ingericht. Werd die bewaarplaats gerealiseerd langs een zijwand dan zou er circa 45 ton aardappelen of andere producten opgeslagen kunnen worden. Koos men ervoor de ruimte tegen de achtergevel te projecteren dan bedroeg de opslagcapaciteit 65 ton. Voor een optimale bewaring was het wel noodzakelijk dat de wanden van de bewaarplaats en het plafond van de schuur met hout en vlasscheven werden geïsoleerd. De overige wanden van de schuur kont aan de binnenzijde het beste voorzien van gasbetonsteen. Voor een goede isolatie was het verder noodzakelijk dat alle ramen en deuren met plastic zeil werden afgedekt.”

De commissie beval voor de grotere tuinbouwbedrijven een uitbreiding van de schuur aan. Aan één zijde van de schuur zou een 6 meter brede geïsoleerde ruimte kunnen worden aangebouwd. De drie daarin ondergebrachte bewaarcellen hadden een totale capaciteit van 70 ton. De muur tussen de bewaarplaats en de schuur diende te worden ver- vangen door wegneembare houten schotten. De oorspronkelijke schuur was in principe geheel beschikbaar voor sorteerwerk.

Op een aantal tuinbouwbedrijven waren reeds voordat de commissie haar aanbevelingen deed bewaarruimtes gebouwd. Enkele tuinders die een bedrijf hadden toegewezen gekregen voordat met de bouw van de schuur was begonnen, lieten na overleg met de Directie van de Wieringermeer en de aannemers op eigen kosten de geprojecteerde schuur verlengen. In een verlenging van bijvoorbeeld twee spantvakken kon dan een bewaarruimte met drie cellen voor in totaal 90 ton aardappelen worden gerealiseerd. Er waren ook tuinders die tegen de achterzijde van hun schuur een dwarsgeplaatste bewaarruimte van betonnen elementen lieten bouwen. Deze ruimte, die groter was dan de schuur, omvatte vijf bewaarcellen en een sorteerruimte. De laatste kon indien nodig ok worden gebruikt voor het geventileerd opslaan van verschillende tuinbouwprodukten.

De vrijstaande aardappelloodsen van het type J, die in het begin van de jaren ’50 werden gebouwd om aardappelen voor een langere periode op te slaan, zijn bijzondere verschijningen op de erven.
De luchtgekoelde en goed tegen warmte en kou geïsoleerde loodsen zijn samengesteld uit een plat middengedeelte met doorrit en een volume met zadeldak aan weerszijden.  Op de nokken van deze daken staan kokers voor de aanvoer van frisse lucht, die wordt gekoeld en tussen de aardappels door wordt geperst.

Bron: Boerderijen in de Noordoostpolder (boek)

Beschrijving van Aardappelbewaarplaats type J
Inleiding Traditionele, dubbele AARDAPPELBEWAARPLAATS, onderdeel van een boerderijcomplex voor de akkerbouw.
De luchtgekoelde aardappelbewaarplaats, met middenruimte dateert van 1953 en is van het type J en werd gebouwd naar ontwerp van de Bouwkundige Afdeling (boerderijenbouw) van de Directie van de Wieringermeer afdeling Noordoostpolderwerken.
De bewaarplaats staat links van de boerderij.

Omschrijving De symmetrische, vanuit een rechthoekige plattegrond opgetrokken dubbele aardappelbewaarplaats is samengesteld uit twee smalle, onder met golfplaat gedekte zadeldaken staande loodsen, die aan elkaar zijn gekoppeld door een onder plat dak staande middenruimte met openslaande inrijdeuren in beide kopse zijden.
De betonnen gevels bestaan uit geprofileerde betonelementen en zijn nagenoeg blind.
Elk van de vier identieke kopgevels van de bewaarplaats bevat een klapluik, dat pal onder een voorschot van damwandprofielen staat.
Deze rood geschilderde geveltoppen hebben een kleine punt als bekroning.
Op elke nok staan vier ronde, door een schotelvormig kapje afgedekte ventilatiekokers van asbest.
De platte middenruimte heeft twee houten kopse zijden, die grotendeels zijn ingevuld met dubbele inrijdeuren.
In de naar de weg gekeerde inrijdeuren staat bovendien een klein klinket dat grotendeels bestaat uit een damwandprofiel.
Het inwendige van de aardappelbewaarplaats is voor de bescherming van ondergeschikt belang.

(bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)