Vogelbuurt en Nijverheidsbuurt
Vogelbuurt
Voor de nieuwe straten ten zuiden van de Lange Dreef laat men in 1950 het oog vallen op namen van vogels die in de vroegste fase van de polder, dus als pioniers, aanwezig waren.
De Landbouwkundige Afdeling van de Wieringermeerdirectie wordt om raad gevraagd en uit de ontvangen suggesties maakt men zijn keuze.
De belangrijkste oost-weststraten krijgen een vogelnaam in het meervoud:
- MEEUWENKANT
- PLEVIERENSTRAAT
- BAARDMEZENSTRAAT.
De minder belangrijke noord-zuidverbindingen moeten het stellen met een enkelvoud:
- RIETZANGERSTRAAT
- ROERDOMPLAAN
- KAREKIETSTRAAT
Bij de herinrichting van de vogelbuurt in 1999 is de Karekietstraat vervangen door e Karekiethof
In 2000 krijgt de straat met een complex zogeheten seniorenwoningen tussen de Roerdomplaan en de Cornelisz Dirkszstraat de naam REIGERSTRAAT, omdat de reiger net als het complex in hoogte boven zijn omgeving uitstijgt.
Nijverheidsbuurt
Bouwnijverheid
- STAALSRAAT
- STEENSTRAAT
- HOUTSTRAAT
- RAAMSTRAAT
Dwars daarop de NJVERHEIDSTRAAT, BOUWERSKAMP, HOUTTUINEN en de SMEDEN
Kampwal
De Kampwal en het Veerplein liggen in dezelfde wijk, maar hun namen komen uit een andere hoek.
Deze twee straten houden de herinnering warm aan het kamp en het veer dat ooit hier te vinden was.
Anekdote Kampwal
Uit Stadsdeelblad 2003, afdeling 2, openbare vergadering op donderdag 28 november 2002:
De heer Woudwijk (PvdA):
“De heer Houtsma van de fractie van de PvdA merkte tijdens de vergadering van de Commissie voor Welzijn, Zorg, Onderwijs, Sociale Activering en Diversiteit terecht op dat niet alles meetbaar is. Gevoel is bijvoorbeeld zoiets. In de wereld van managers en boekhouders moet alles worden gekwantificeerd, ook waar het om mensen gaat.
Dat is een kapitale fout.
Nadat ik van school kwam, vond ik mijn eerste baan in de bouw. Een oude metselaar wist mij te vertellen dat je op de Kampwal – een straat waar hij ooit had gewerkt – aan de schuurtjes kon zien bij wie ze indertijd koffie hadden gekregen en bij wie niet.
Wie denkt dat het leven om geld draait, maakt een vergissing. Het draait om aandacht en paradoxaal genoeg levert dat indirect of direct wel geld op.
Veerplein
Centraal het Veerplein.
Zo genoemd omdat er in de beginjaren nog geen brug over de Urkervaart was, maar een veer (pont)
Met aan het Veerplein de Volkswagen garage Huitema.
Huitema
Nieuwe garage en vier tv’s voor het ziekenhuis
EMMELOORD — Een colonne van meer dan 200 Volkswagens reed zaterdag door Emmeloord en de PTT-drumband sloeg er lustig op los. Dit alles om luister bij te zetten aan de opening van de nieuwe moderne garage van de heer Huitema, bij velen bekend als ome Jaap, die op de uitnodiging tot bijwoning van de opening had vermeld, dat hij inplaats van cadeaus en bloemen graag geld zou ontvangen voor een fonds waaruit voor het dokter J. H. Jansen-ziekenhuis een televisie zou worden gekocht. Die actie is een klinkend succes geworden. Het personeel deed ƒ 500.— in het fonds, verder zorgden de relaties voor een televisie-toestel en daar kwamen nog drie overheen: een van de heer Huitema zelf, een van de Volkswagenimporteur van de NV Pon te Amersfoort en een van de Shell. De opening van de nieuwe garage werd verricht door de landdrost van de NOP ir. A. P. Minderhoud.
Airey woningen.
Begin jaren vijftig zijn er twee kleine groepen montagewoningen gebouwd in Emmeloord, ontworpen door Systeemwoning Mernavo Amsterdam.
In de Nijverheidsbuurt zijn 48 van deze ‘Airey’ montagebouwwoningen gebouwd en in de Vogelbuurt 64(!) stuks.
Betonnen gevelelementen, stalen ramen en , flauw hellende daken met mastiekbedekking zijn de kenmerkende elementen van deze woningen.
De wijk kreeg de bijnaam “Jeruzalem”
Airey-woningen is een type systeem- of montagebouw dat kort na de Tweede Wereldoorlog in Groot-Brittannië en Nederland op ruime schaal is toegepast. Deze geprefabriceerde woningen zijn genoemd naar de ontwerper, Sir Edwin Airey (1879-1955), ingenieur en directeur van W. Airey and Sons in Leeds.
In Nederland zijn ze gebouwd door de N.V. Nederlandse Maatschappij voor Volkshuisvesting (Nemavo) uit Amsterdam. Zogeheten “Nemavo-Airey”-woonblokken konden relatief snel gerealiseerd worden, met name dankzij de betonnen prefab-elementen.
Architect van de meeste Airey-woningen was Berghoef. Ook Zwiers en Klarenbeek hebben ontwerpen geleverd. (bron: wikipedia)
Het systeem bestond uit een skelet van beton en staal met buiten- en binnenbekleding van beton- en houtvezelplaat. De ramen en dakspanten zijn van staal, de kap is met hout beschoten en heeft een bitumineuze afdekking.
In Nederland zijn tussen 1949 en 1965 bijna tienduizend (9.975) Airey-woningen gebouwd, waarvan ruim de helft (5.393) in Amsterdam, de thuishaven van het systeem. Ongeveer de helft bestaat uit eengezinswoningen en het resterende deel in overgrote mate uit portieketagewoningen.[
In Emmeloord werden na de oorlog zes straten Airey woningen gebouwd, toen nog aan de rand van de stad gelegen. Rietzangerstraat, Karekietstraat, Roerdompstraat, Raamstraat, Houtstraat en Staalstraat. In de Nijverheidsbuurt werden er 48 gebouwd en in de Vogelbuurt 64 Tot de sloop waren beide wijken nog in nagenoeg ongewijzigde staat met stalen kozijnen/enkel glas en het ontbreken van moderne isolatie. In 1997 is de Vogelbuurt gesloopt en in 2000 volgde de Nijverheidsbuurt.
De Airey montagewoning
In 1946 kreeg de Nederlandse Maatschappij voor Volkshuisvesting (Nemavo) van het ministerie voor Wederopbouw en volkshuisvesting het verzoek na te gaan of zij in staat zou zijn een duizendtal woningen te bouwen in het zogenaamde ‘Airey’-systeem. De rechten van vervaardiging van huizen volgens deze constructiemethode waren door het ministerie in Engeland aangekocht.
Afgezien van de funderingen konden alle onderdelen in de fabriek klaargemaakt en op het werk ‘droog’ gemonteerd worden, ook door niet-bouwvakkers. Vooral dat laatste was belangrijk omdat er met het beschikbare aantal ambachtslieden maar 30 000 woningen per jaar gebouwd konden worden, terwijl er 60 à 70 000 nodig waren om de ergste woningnood op te lossen. Bovendien was bouwen met beton en staal stukken goedkoper dan met bakstenen en hout, zodat de voor woningbouw bestemde Marshallhulp efficiënt kon worden aangewend. Nadat het systeem op meerdere, zo niet alle onderdelen naar de Nederlandse situatie was ‘vertaald’, werd in september 1948 de eerste Nemavo-Airey montagewoning gerealiseerd. Uiteindelijk zijn er geen 1 000, maar rond de 5 700 Airey-woningen in Nederland gebouwd. “Het Airey-systeem bezit enkele kardinale kwaliteiten boven andere prefab-methoden”, schreef architect prof. ir. Berghoef in 1951 in het blad Forum. “De onderdelen zijn handzaam en kunnen door één man getransporteerd en gemonteerd worden, ze zijn verwisselbaar en kunnen op velerlei manieren samengevoegd worden. Daaruit resulteert dat men huizen in allerlei grootten en met vrije plattegronden kan bouwen.”
Berghoef wordt gerekend tot de ‘volgelingen’ van de architect en stedenbouwkundige M. Granpré Molière, spil van de ‘Delftse school’ en voor een groot gedeelte verantwoordelijk voor de inrichting van zowel de Wieringermeer als de Noordoostpolder. De traditionalistische Delftse school stond juist voor waarden als ‘duurzaamheid’ en verfoeide in principe het idee van industrialisatie van het bouwproces. Deze opvattingen staan lijnrecht tegenover de productiegewijze montagebouw. Toch werkte ook Berghoef mee aan de ontwikkeling van diverse montagebouwsystemen, waarvan in Nederland zo’n zestig verschillende typen werden geïntroduceerd. In hetzelfde artikel schrijft Berghoef inderdaad ervan overtuigd te zijn dat het ambachtelijke bouwen voor de ambachtsman èn de beschouwer van het resultaat betere kansen biedt het geluk te bevorderen. “Maar er bestaat op dit ogenblik een enorme materiële nood, de woningnood met heel zijn nasleep van geestelijke en morele ellende. Daartegen moet de prae-fabricatie (…) wel ingezet worden.”
“Het product verloochent zijn afkomst niet”, vervolgt Berghoef. “Zijn effect op de beschouwer en de bewoner moet wel ‘gelijkschakelend’ zijn.” Maar men kan het ook anders bekijken: “Wij wonen met zo velen in een klein land, dat enige zelfbeperking en beheersing dringend gewenst is. Enige uniformiteit, wat vereenvoudiging en reserve tegenover de naaste kunnen dan, ook in het exterieur van onze huizen, wel eens een zegen blijken”, echoën de jaren vijftig van het papier. Berghoef draait de redenering tenslotte helemaal om: het kon wel eens zo zijn, “dat de persoonlijkheid van de bewoner hier betere kansen tot ontplooiing krijgt dan in een huis dat door de architect ‘persoonlijk’ afgewerkt is.”
Bron: Dagblad Trouw 1997