vliegtuigwrakken in de polderbodem

bron: Flevoland.nl

Als antwoord op de luchtaanvallen op onder meer Rotterdam gaf de Britse regering de Royal Air Force (RAF) opdracht om Duitse steden te bombarderen. Vanaf januari 1943 kreeg de RAF hierbij de steun van de United States Air Force.

Bommenwerpers
Het IJsselmeer en de Noordoostpolder lagen op de route van Geallieerde bommenwerpers die richting Berlijn vlogen. De Geallieerden maakten handig gebruik van de afwezigheid van Duits luchtafweergeschut (Fliegerabwehrkanone of Flak) in dit gebied. Bovendien waren er goed zichtbare oriëntatiepunten, zoals de Afsluitdijk en de oude Zuiderzee-eilanden.

Neerstorten
Helemaal veilig was de route over het IJsselmeer nu ook weer niet; de Duitsers stuurden jachtvliegtuigen af op de Geallieerde eskaders. Bij de luchtgevechten die daarop volgden, raakten soms Geallieerde (en ook Duitse) vliegtuigen zo zwaar beschadigd dat zij in het IJsselmeer of de polder neerstortten.

Bemanning
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn ongeveer 160 militaire vliegtuigen in het IJsselmeer gestort. Soms wisten bemanningsleden zich met parachutes te redden. Anderen kwamen bij de crash om het leven. Vaak werden de lichamen door vissers geborgen. Soms spoelden bemanningsleden ergens langs de IJsselmeerkust aan zonder dat ze konden worden geïdentificeerd. De gesneuvelden werden dan op lokale kerkhoven in een naamloos graf ter aarde besteld. Er waren ook bemanningsleden die met vliegtuig en al in het IJsselmeer stortten en naar de bodem zonken.

Apparatuur
Als Geallieerde vliegtuigen neerstortten in de Noordoostpolder probeerden verzetsmensen eventuele overlevenden te redden en kostbare zendapparatuur, wapens en munitie uit het toestel te verwijderen. Uiteraard probeerden de Duitsers dat te voorkomen.

Wrakken
De wrakdelen die in mei 1945 nog in de Noordoostpolder lagen, zijn door schroothandelaren verwijderd. Vliegtuigen die in het IJsselmeer waren gestort, werden in de eerste naoorlogse jaren incidenteel door Rijkswaterstaat geborgen, bijvoorbeeld na een melding van een visser die zijn netten aan een wrak had stuk getrokken.

Vondst
De berging van vliegtuigwrakken ging een nieuwe fase in na het droogvallen van Oostelijk Flevoland in 1957 en Zuidelijk Flevoland in 1968. Wrakken die jarenlang op de IJsselmeerbodem hadden gelegen, zagen weer het daglicht. Ook werden bij de aanleg van wegen of afwateringskanalen vliegtuigen gevonden die diep in de voormalige IJsselmeerbodem waren weggezakt.

Bergingen
Aanvankelijk werden wrakdelen en munitie eenvoudigweg opgeblazen. Vanaf 1960 was het beleid erop gericht de wrakken te bergen en eventuele lichaamsresten te identificeren. Deze taken werden uitgevoerd door de Bergingsdienst van het Depot Vliegtuig Materieel (DVM) van de Koninklijke Luchtmacht. In 1962 werd Gerrit Zwanenburg (1928-2016) bij dit werk betrokken, eerst als vrijwilliger maar vanaf 1967 als hoofd van de Bergingsdienst. Hij bekleedde deze functie tot 1987.

Lichting
Het werk in de IJsselmeerpolders plaatste Zwanenburg en zijn team voor bijzondere uitdagingen. De wrakken waren vaak moeilijk te bereiken doordat ze in zachte en drassige bodem lagen. Soms was het gebied begroeid met metershoog riet. De bergers begonnen, na het ontvangen van een melding, met het in kaart brengen van de precieze ligging van het wrak. Ze gebruikten hiervoor metaaldetectoren. Daarna werd het wrak voorzichtig uit de bodem gelicht. Voorkomen moest worden dat onderdelen die nuttig konden zijn voor de identificatie van vliegtuig en bemanning, verloren zouden gaan. Bovendien was de kans aanwezig dat zich in of bij het toestel nog onontplofte bommen bevonden. Zulke wapens moesten door de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) van de DVM onschadelijk worden gemaakt.

Gegevens
Iedere vliegtuigmotor was voorzien van een plaatje met een uniek nummer. Met dit nummer kon Zwanenburg het wrak identificeren. Daarna werden in militaire archieven logboeken en squadrongegevens opgevraagd. Aan de hand van zulke documenten kon worden vastgesteld of de bemanningsleden de crash hadden overleefd dan wel waren omgekomen of als vermist te boek stonden. Zulke gegevens waren vooral van belang als de Bergingsdienst in het vliegtuig stoffelijke resten had gevonden. Als men geluk had, werden bij de lichaamsresten identiteitsplaatjes aangetroffen. Zo niet, dan werden de lichaamsresten nader onderzocht. Via de Britse, West-Duitse of Amerikaanse ambassade werd medische informatie (bijvoorbeeld gebitsgegevens) opgevraagd van vermiste bemanningsleden. Zo konden de meeste gesneuvelden worden geïdentificeerd.

Erfgoed
In de jaren 1960-1987 heeft de Bergingsdienst in de IJsselmeerpolders 36 vliegtuigen geborgen. In zes Geallieerde en twee Duitse vliegtuigen werden lichaamsresten ontdekt. In het IJsselmeergebied worden nog steeds vliegtuigen uit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Sinds 2010 worden overblijfselen uit de oorlog bestempeld als erfgoed. Deze resten vallen sinds kort onder de Erfgoedwet (archeologische monumentenzorg).

avro-lancaster-bomber-silhouette-f44545-md Vliegtuigwrakken Noordoostpolder