Sproeivliegtuigen en landbouw
van pioniersjaren tot verbod

Sproeivliegtuigen, ook wel spuitvliegtuigen werden vanaf de jaren 1920 gebruikt in de landbouw voor het verspreiden van pesticiden en het zaaien van gewassen. In Nederland vonden de eerste proeven plaats in de Noordoostpolder, maar vanwege milieuschade en gezondheidsrisico’s werd luchtbespuiting op 26 november 2011 verboden. Alleen bij uitzonderlijke omstandigheden is nog vrijstelling mogelijk.

Sproeivliegtuigen in de landbouw

Het gebruik van sproeivliegtuigen in de landbouw begon bijna een eeuw geleden. In de jaren 1920 werden de eerste proeven uitgevoerd met het verspreiden van landbouwchemicaliën vanuit de lucht. De Duitse vliegtuigbouwer Hugo Junkers vroeg in 1925 zelfs patent aan voor een poederverstuifsysteem. Wat toen begon als een technologische innovatie, groeide uit tot een wereldwijd toegepaste methode voor gewasbescherming.

Van eerste proeven tot gespecialiseerde landbouwvliegtuigen

Aanvankelijk werd er geëxperimenteerd met helikopters, maar voor grote akkers bleken vliegtuigen veel efficiënter. Oude militaire toestellen, zoals de populaire Boeing-Stearman Model 75-trainers uit de VS, werden omgebouwd voor landbouwtaken. Later ontwierpen fabrikanten speciale landbouwvliegtuigen: kleine, robuuste toestellen met één zitplaats, eenvoudig in onderhoud en voorzien van sproeiarmen onder de vleugels.

Deze vliegtuigen waren meestal laagdekkers of tweedekkers, aangedreven door propellers met zuigermotoren of turboprops. Hoewel effectief, brachten ze risico’s met zich mee: naast ongevallen liep de piloot gevaar voor blootstelling aan giftige dampen, vooral bij het sproeien van inmiddels grotendeels verboden organofosforverbindingen.

Nederland en de eerste sproeiproeven

In 1947 richtten overheid en bedrijfsleven de Stichting voor Hefschroefvliegtuigen op, die een Sikorsky S-51 helikopter aanschafte voor landbouwtoepassingen. Het Ministerie van Landbouw zag grote mogelijkheden en begon in 1948 met vliegproeven. Prins Bernhard stelde hiervoor zijn Stinson L-1 Vigilant ter beschikking.

In de Noordoostpolder, aangelegd om het Nederlandse landbouwareaal uit te breiden, werden vliegtuigen niet alleen gebruikt voor het sproeien van gewassen, maar ook voor het zaaien van riet in ongerijpte bodems. In 1949 werden proeven gedaan om schimmel in koolzaadvelden te bestrijden, met zowel helikopters als vliegtuigen zoals de Auster Mk. V.

De eerste inzet in de Noordoostpolder

Op 24 juni 1950 werd voor het eerst een vliegtuig ingezet voor gewasbescherming in de Noordoostpolder. Enkele dagen later kwam er een tweede toestel bij. Helaas eindigde een vlucht op 5 juli 1950 in een tragisch ongeval: piloot August Hamming stortte neer met zijn Auster Mk. V, waarbij hij om het leven kwam. Een monument aan de Pilotenweg herinnert hieraan.

Het einde van sproeivliegtuigen in de landbouw

Na decennia van gebruik kwam er in 2011 een wettelijk verbod op het gebruik van sproeivliegtuigen voor het verspreiden van pesticiden, zowel in vloeibare als in poedervorm. Sinds 26 november 2011 is het slechts in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij extreme weersomstandigheden, toegestaan om een vrijstelling te krijgen. Dit verbod werd al in 2007 aangekondigd in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, onder verantwoordelijkheid van staatssecretaris Henk Bleker.

Sproeivliegtuigen in de landbouw
Flevoland

Werd er met gevaarlijke stoffen gespoten, zoals het zeer giftige Parathion, dan kregen de aanwonenden een briefje in de brievenbus met de mededeling dat ze van hun groenten uit de tuin tien dagen niet mochten eten. Uiteraard een ergernis als ze juist producten, zoals aardbeien had, die aan de oogst en het eten toe waren.

Ik (Evert de Graaff) kan mij herinneren dat wij in de beginjaren ’80 in een arbeiderswoning aan de Espelerweg woonde, en de boer ons ’s avonds waarschuwde om onze auto niet achter de woning te parkeren maar ergens anders. De sproeivliegtuigen namen nog wel eens de tuintje mee. Dat werd inderdaad de volgende dag duidelijk. Alle goudsbloemen, waar onze tuin mee volstond, lieten hun kopjes hangen. Vervelend was dat het biologisch evenwicht in onze vijver verstoord was. Visjes dood. Toch accepteerde je het. Je woont tenslotte in een landelijke omgeving tussen de velden en boerderijen. (!)

Vlogen de vliegtuigen over de weg dan kwam er iemand met een rode vlag die aangaf dat je er niet langs mocht.
Het spuiten gebeurde vooral in koolzaad, erwten en aardappelen. Vooral de aardappelziekte Fytophtora werd bestreden, evenals de Coloradokever die wettelijk bestreden moest worden. Het vliegtuigspuiten vond vooral plaats als het te nat was om met een veldspuit het land op te gaan.

De vliegtuigen vlogen met een gemiddelde snelheid van 120 kilometer per uur.
De spuitbreedte was 15 meter en men kon ongeveer 2.60 hectare per minuut spuiten.
De spuithoogte was anderhalve meter. Per hectare gebruikte men ongeveer 30 liter spuitvloeistof (middel en water).

Het vliegveld in de Noordoostpolder waarop de vliegtuigen landden lag eerst aan de Karel Doormanweg (dit is het deel dat nu Amsterdamweg heet).
Toen dit vliegveld werd opgeheven kwam het aan de Banterweg te liggen. Iets dat nu ook tot het verleden hoort. Deze vliegvelden werden ook gebruikt door de firma Kuiken uit Emmeloord.

Daarnaast werd ook met zweefvliegtuigen gevlogen van het vliegveld aan de Karel Doormanweg. Na het opheffen van het vliegveld aan deze weg verhuisde het zweefvliegveld naar de Voorsterweg bij Kraggenburg, waar er nu nog steeds gebruik van gemaakt wordt.

De Kolibrie helikopter werd gebruikt als sproeivliegtuig. De stuwstraalmotoren zitten aan de uiteinden van de rotorbladen. De sproei- en brandstoftanks hangen onder de vliegmachine.

Bron: Evert de Boer – Rondom Schokland – 56e jaargang Nr. 2

PH-HAA Sikorsky S-51

Helikopter geland in Emmeloord, maart 1948

  • 01.10.1949 Stichting Hefschroefvliegtuigen, Amsterdam.
  • 23.12.1951 Inschrijving doorgehaald. Overgedragen aan Marineluchtvaartdienst.
    Na de MLD-periode heeft het toestel vanaf 1959 nog een tijdje door Nederland gezworven;

Later werd het aan circusdirekteur Toni Boltini cadeau gedaan door zijn fanclub.
Hij verklaarde na het in ontvangst nemen, met het toestel te gaan vliegen.
Daar is het helaas niet meer van gekomen.


Stinson L-1 Vigilant PH-PBD

Het toestel van Prins Bernhard, al is dat niet 100% zeker. De prins bezat zes toestellen.
Bernhard vloog eerder met een in Frankrijk gebouwde Fieseler Storch. Dat toestel had eenzelfde registratie PH-PBD als de latere Stinson.

bron:www.hdekker.info/

01.10.1949   ZKH Prins Bernhard der Nederlanden, Soestdijk.
10.03.1954   Aero Ypenburg NV, Ypenburg
11.06.1954   Bankierskantoor M. de Jong & Zoon, Den Haag
29.09.1955   Aero Ypenburg NV, Ypenburg
03.12.1958   Inschrijving doorgehaald. “Gesloopt”

Auster Mk. V PH-NDB

Foto en bron: www.hdekker.info

De Taylorcraft Auster was een Brits militair vliegtuig dat gebruikt werd voor verbindings- en waarnemingstaken. Het toestel werd geproduceerd door Taylorcraft Aeroplanes (England) Limited, dat in 1946 werd omgedoopt tot Auster Aircraft.

Ongevallen in de Noordoostpolder (1950–1958)

Tussen 1950 en 1958 vonden minstens zeven ernstige ongevallen plaats met sproeivliegtuigen in de Noordoostpolder.
Belangrijkste oorzaken: lage vlieghoogte, bedieningsfouten, technische mankementen en gebrek aan ervaring met lichte toestellen.

Bron: HDekker.info


1950

  • 5 juni 1950  Dodelijk ongeval aan de Pilotenweg Espel
  • PH-NDB  Auster Mk.V    Hamming, A.W.      Overtrokken en afgegleden
    • Na het laden van nieuwe spuitstof vertrok de bestuurder voor zijn zevende sproeivlucht
      om de percelen 29-31 te besproeien. Teneinde een geïnteresseerde buitenstaander die hem
      tijdens het laden had aangesproken gelegenheid te geven om over de grond zich naar deze
      percelen te begeven, maakte hij eerst een paar “proefruns” over perceel 29.
      Na de laatste run, op ongeveer 40 voet hoogte, zette de bestuurder een klimmende rechter-
      bocht in, gevolgd door een korte bocht naar links.
      Het vliegtuig gleed hierbij af en sloeg na nog ongeveer 180° gedraaid te zijn met de neus
      omlaag tegen de grond. Het stuitte in z’n geheel nog even omhoog en kwam in vrijwel
      normale stand tot stilstand, waarna het onmiddellijk geheel uitbrandde.
      De bestuurder kwam om het leven.
      Als oorzaak werd door de Raad een aantal samenwerkende factoren genoemd, er was te veel
      spuitstof geladen, de bestuurder was wat zwaarder dan aangenomen, het zwaartepunt lag
      iets te achterlijk.
      Allemaal afzonderlijk, en ook tezamen, nog niet ernstig genoeg om een crash te
      veroorzaken, maar bovendien waren deze proefruns ook bedoeld als demonstratie en
      vermoedelijk heeft de bestuurder het bochtenwerk voor het aanvliegen van de volgende
      run iets te scherp uitgevoerd. Dit alles, gecombineerd met een nog geheel gevulde
      spuittank moet voldoende geweest zijn om in een, op die hoogte, niet corrigeerbare
      vliegstand te geraken.  Bestuurder: A.W. Hamming() MEER INFO

1953

  • 20 mei – Ongeval kavel NP12 bij Schokland:
    • PH-NEZ (Piper PA-18A-135 Super Cub), piloot P. Maarleveld (27 jaar).
    • Raakte gewas, crashte, vloog in brand; piloot zwaar gewond. link
      • Na een spuitrun trok de bestuurder het vliegtuig niet voldoende op om de geplande
        bocht naar links te kunnen uitvoeren. De bocht werd ingezet op ongeveer vijf meter hoogte.
        De linkervleugel raakte het gewas en het vliegtuig sloeg tegen de grond.
        Het vloog in brand en werd geheel vernield.
        De bestuurder werd ernstig gewond maar kon nog wel tijdig uit het wrak komen.
  • 21 mei – Ongeval kavel NE49 bij Monnikenweg (Ens):
    • PH-NEW (Piper PA-18A-150 Super Cub), piloot H. Wulffers (24 jaar).
    • Toestel in tolvlucht geraakt en neergestort; piloot overleden.
      • Werd bij het vorige ongeval de bocht te laag uitgevoerd, bij dit ongeval juist te hoog.
        De bestuurder trok het toestel op tot zo’n 75 meter hoogte en toen de bocht ingezet
        werd, was de snelheid zodanig afgenomen dat het vliegtuig bij het uitvoeren van de bocht
        in overtrokken toestand raakte. Bovendien werd naar het oordeel van de Raad het
        richtingsroer vermoedelijk onjuist gebruikt.
        Het toestel raakte in een tolvlucht en sloeg na een halve draai tegen de grond, het
        vloog in brand en werd geheel vernield. De bestuurder kwam om het leven.
  • Beide toestellen eigendom van Van Beeks Luchtvaartbedrijf.
  • Onderzoek Rijksluchtvaartdienst / Raad voor de Luchtvaart (1954):
    • Oorzaak: roekeloosheid, onjuiste bediening richtingsroer, overbelasting (+23 kg).
    • Mogelijke invloed: overgang van straaljagerervaring naar lichte vliegtuigen.
    • Geen strafmaatregel voor Maarleveld.

1955

  • 21 juli – Ongeval kavel NR24 (Luttelgeest):
    • PH-NFZ (Piper PA-18A-150 Super Cub), piloot J.M. de VriesMastboom Vliegbedrijf N.V.
    • Ongeval door verkeerde bediening gas tijdens lage snelheid.
    • Vliegtuig zwaar beschadigd, piloot ongedeerd.
    • Oorzaak: defecte rem op sproei-installatie; piloot krijgt 1 maand vliegverbod.
      • Nadat kavel R24 was besproeid zette de bestuurder koers naar het volgende te besproeien
        kavel S87. Hij deed dit door een stijgende bocht in te zetten.
        Ooggetuigen zagen het toestel op ca. 70 meter hoogte plotseling een zwenking naar links
        maken, waarna het een niet te beheersen vrij steile daalvlucht inzette.
        Even boven de grond lukte het de bestuurder het vliegtuig weer nagenoeg horizontaal te
        brengen. Het botst echter tegen het vrij hoog staande gewas en sloeg direct daarop over
        de kop. Het vliegtuig werd ernstig beschadigd, de bestuurder bleef evenwel ongedeerd.
        Uit het onderzoek bleek geen technische oorzaak zodat de commissie in haar uitspraak de
        oorzaak zocht in “onvoldoende aandachtverdeling van de bestuurder op het kritieke ogenblik”.
        Hij bleek namelijk tijdens het draaien van die stijgende bocht met de linkerhand de
        spuitpomp te hebben afgeremd, gevolgd door een greep naar de vliegtuigkaart.
        Tijdens deze bezigheden moet hij onbewust de gashandel hebben teruggedrukt waardoor het
        toestel in overtrokken toestand raakte.

1956

  • 17 juli – Ongeval kavel ND89 (Staartweg, Emmeloord):
    • PH-NEV (Piper PA-18A-135 Super Cub), piloot F.F. Tijburg (28)Van Beeks.
    • Door nat veld te laat opgestegen, crash in sloot.
    • Piloot ongedeerd, toestel total loss.
      • Raad: te optimistische inschatting terreinberisping.
        Alvorens te starten inspecteerde de bestuurder, samen met de gwk te voet het drassige
        veld. Daarna maakte hij ter controle nogmaals een taxi-run met hoge snelheid en besloot
        toen te starten. Deze beslissing was waarschijnlijk mede ingegeven door het feit dat de
        tankwagen al vertrokken was en de spuitvloeistof dus niet meer teruggetankt kon worden en
        ook gewoon door een te optimistische kijk op de toestand van de baan.
        Tijdens de start spatte het water hoog op en nét op het moment dat hij kleppen gaf om het
        toestel op de gebruikelijke wijze los te trekken ging het door een grote plas.
        Daardoor werd het toestel sterk afgeremd, het kwam weliswaar los maar het staartwiel
        haakte achter de afrastering aan de overzijde van de grenssloot.
        Door deze tweede afremming daalde het toestel wat, draaide naar links en de spuitboom
        raakte de grond. Het toestel sloeg hard met de neus tegen de grond en kwam tot stilstand.
        Rompvoor- en onderkant ontzet, motorbok ontzet, schroef verbogen, onderstel afgebroken,
        linkervleugel getordeerd
        En dan te bedenken dat het toestel pas op 13 juli weer ‘in de vaart’ was gekomen na het
        ongeval 15 juni.
  • 9 augustus – Ongeval kavel NQ38 (Drietorensweg, Ens):
    • PH-NFZ (Piper PA-18A-150 Super Cub), piloot K.J. Bergheyn (33)Mastboom.
    • Crash bij te lage snelheid en scherpe bocht.
    • Piloot gewond, toestel total loss.
    • Raad: onjuist manoeuvreren op lage hoogteberisping.
      • Na een spuitrun trok de bestuurder het vliegtuig middels in een klimmende rechterbocht
        op tot een hoogte van ca 40 meter. Hij sloot gedeeltelijk het gas en zette een dalende
        linkerbocht richting het volgende te bespuiten perceel in.
        In deze bocht verzuimde hij de bij de rolroerstand behorende richtingsroeruitslag te
        geven zodat het toestel in een slippende beweging de bocht inzette.
        Omdat zijn snelheid ook zeer laag was, ongeveer 45 mph, was de marge t.o.v. de
        overtreksnelheid te gering om een dergelijk manoeuvre nog te kunnen uitvoeren.
        Hij probeerde de zaak met gasgeven nog wel te corrigeren maar dat leverde in de hem nog
        resterende tijd te weinig snelheidswinst op om uit de overtreksituatie te geraken.
        Temeer omdat hij ook nog de neus ging optrekken.
        Het toestel sloeg nog steeds slippend naar links tegen de grond en werd vernield.
        De bestuurder werd ernstig gewond.

1957

  • 31 juli – Ongeval kavel NP102 (Drietorensweg, Ens):
    • PH-NFW (Piper PA-18A-150 Super Cub), piloot J. Batorfi (35)Mastboom.
    • Motorstoring door benzinegebrek, noodlanding.
    • Piloot ongedeerd, toestel zwaar beschadigd.
    • Raad: geen schuld piloot; brandstofmeter functioneerde.
      • Er waren die dag al enig sproeivluchten met het toestel gemaakt en toen de bestuurder
        voor deze vlucht startte, was de linkertank leeg en de rechter voor driekwart vol.
        Dacht hij…
        Tijdens het besproeien van een veld sloeg na de tweede baan op ca. 20 à 25 meter hoogte
        de motor plotseling af. De vlucht had toen amper een minuut of twintig geduurd.
        Omdat voor hem een boerderij en een bomenrij stonden kon hij niet direct een landing
        uitvoeren. Hij probeerde de reeds ingezette bocht voorzichtig af te maken maar het toestel
        begon door te zakken en vanwege de geringe hoogte raakte de rechter vleugeltip de grond,
        het vliegtuig kantelde door, raakte met het onderstel de grond en kwam toen op de
        linkervleugel terecht, die onder het gewicht van het vliegtuig bezweek, tot stilstand.
        Het lag toen ongeveer in tegengestelde richting als die het had toen de motor afsloeg.
        Het vliegtuig werd onherstelbaar beschadigd, de bestuurder bleef ongedeerd.

1958

  • 7 juli – Ongeval met Duits vliegtuig:
    • Lancashire EP-9 Prospector D-EDUV, piloot Ernst Nebendahl (36) – gecharterd door Mastboom.
    • Raakte boomtoppen bij Marknesserweg, verloor controle en crashte.
    • Piloot lichtgewond, toestel zwaar beschadigd.
    • Oorzaak: schade aan hoogteroer/stabilo na botsing met bomen.
      • Het te besproeien perceel werd aan de noordzijde begrensd door ca. 10 meter hoge populieren.
        Toen de bestuurder de akker in evenwijdige banen had besproeid wilde hij de kopse kant van de sproeistroken nog even doen. Hierbij vloog hij in de richting van de populieren en moest dus tijdig optrekken om genoeg hoogte te winnen om er overheen te vliegen. Hij trok iets te laat op en raakte een paar boomtoppen, het toestel verloor wat snelheid en de bestuurder gaf ter compensatie vol gas. Eerst leek het nog goed te gaan en hij had al besloten om voor de zekerheid naar het vliegveld terug te vliegen toen hij plotseling een knal hoorde.
        Het vliegtuig begon te schudden en werd onbestuurbaar. De neus ging naar beneden en ondanks verwoede pogingen kon hij daar niets meer aan veranderen. Het helde naar rechts over, ging in een tolvlucht en sloeg met de rechtervleugel tegen de grond, zwaaide 180° om en kwam tot stilstand.
        Het vliegtuig werd onherstelbaar beschadigd, de bestuurder vrij ernstig gewond. Bij het onderzoek bleek dat bij de botsing (o.a.) het linker stabilo met hoogteroer zodanig beschadigd werd dat het vlak daarna afbrak, waarna het toestel onbestuurbaar werd.

Voorbeeld sproeivliegtuig

Aardappelspuiten en wintertarwe bespuiting bij Nagele omstreeks 1981 waarschijnlijk via de CONOP uit Emmeloord maar kan ook Lelyland zijn……

De tank van een vliegtuig wordt gevuld met rietzaad, dat zal worden gezaaid in Oostelijk Flevoland, 1957 (foto J. van der Laan).

Flevobericht:

Automatische tekstherkenning

Spuitvliegtuigen

Na goede ervaringen in de jaren zestig werd in de eerste helft van de jaren zeventig voor de rietbestrijding in Zuidelijk Flevoland en voor de gewasbescherming veelvuldig gebruik gemaakt van het spuitvliegtuig (zie tabel 16). Die inzet had niet alleen te maken met de zeer grote oppervlakten die in korte tijd moesten worden bespoten, maar ook met een aantal voordelen die het vliegtuig boven de landmachine had. Zo was er bij vliegtuigspuiten minder vloeistof per ha nodig en konden grotere percelen zonder bijtanken van bestrijdingsmiddelen worden afgewerkt. Bovendien maakte een vliegtuig geen rijspoor in het gewas en kon onbegaanbaar terrein zonder problemen worden bespoten. Ook waren de kosten per ha waren lager dan bij bespuiting met een landmachine.

Het gebruik van vliegtuigen bij de gewasbescherming en de rietbestrijding nam in de tweede helft van de jaren zeventig af. Het aantal middelen dat met vliegtuigen mocht worden verspreid, werd door het Rijk namelijk beperkt. Daarnaast nam het areaal riet sterk af. Vanaf 1978 kwam ook een eind aan de chemische bestrijding van wilgen.

De verminderde inzet van spuitvliegtuigen was ook een gevolg van kritisch commentaar vanuit de bevolking. Veel mensen was het een doorn in het oog dat sproeivloeistoffen ten gevolge van onnauwkeurige bespuiting en weersinvloeden terechtkwamen op passerende voertuigen en personen, en op percelen waarvoor ze niet bedoeld wa-ren. Eind jaren zeventig nam de kritiek sterk toe en bereikte zelfs de landelijke pers. In juni 1978 werd gesuggereerd dat door gewasbespuitingen in Zuidelijk Flevoland schade zou zijn veroorzaakt op het Gaasperplasterrein in de Bijlmermeer. Dit gebied werd ingericht ten behoeve van de nationale bloemen- en plantententoonstelling Floriade. Ongeveer tegelijkertijd kreeg de Algemene Inspectiedienst een melding binnen dat bomen, met name wilgen, nabij de Diemense elektriciteitscentrale schadeverschijnselen vertoonden. Een onderzoek opperde de mogelijkheid dat die schade was opgetreden als gevolg van het vliegtuigspuiten in Zuidelijk Flevoland. Verder kwam het in Almere tot de oprichting van de Actiegroep Leefbaar Milieu Almere die stelde dat het spuiten met bestrijdingsmiddelen vanuit de lucht verboden moest worden, omdat het risico voor de mensen die in de IJsselmeerpolders woonden te groot was.