BOUWSTIJLEN IN NEDERLAND

Bron: www.erfgoedbekeken.nl

Romaans (950 – 1250)

De romaanse bouwstijl is zwaar en massief. De middeleeuwse gebouwen hebben weinig versieringen, dikke muren en kleine ramen. Met boven de ramen en deuren ronde bogen. In Nederland zie je haast alleen nog kerkgebouwen in deze stijl.

Gotiek (1230 – 1560)

De gotiek ontstaat oorspronkelijk in Frankrijk. Vooral kathedralen werden in die stijl gebouwd. Gotische kerken zijn vaak gigantisch hoog, met grote glas-in-loodvensters, spitsbogen en zijn rijk gedecoreerd.

Renaissance (1525 – 1630)

De renaissance ontstaat in Italië. Bij deze bouwstijl wordt teruggegrepen op de klassieke bouwkunst van de Grieken en Romeinen. Nederlandse bouwmeesters gebruiken eerst voor al renaissanceversieringen op hun nog gotische gebouwen.

Classicisme (1630 – 1700)

Bij het classicisme wordt gekeken naar de klassieke oudheid (net als bij de renaissance). Vooral symmetrie en verhoudingen zijn belangrijk. Classicistische gebouwen doen vaak denken aan een tempel.

Lodewijkstijlen (1700 – 1810)

Tijdens de 18e eeuw overheerst de invloed van de Franse architectuur in Nederland. De Lodewijkstijl is een statige bouwstijl die vooral bij stadspaleizen en herenhuizen is toegepast.

Neostijlen (1800 – 1915)

In de 19e eeuw komen de neostijlen op. Er wordt teruggegrepen op eerdere bouwstijlen, zoals het classicisme, de gotiek en de renaissance. De stroming wordt ook wel historisme genoemd.

Jugendstil (1895 – 1915)

Aan het eind van de 19e eeuw heeft men genoeg van de neostijlen, waarbij wordt teruggegrepen op het verleden. Men wilde een echt nieuwe stijl: art nouveau (jugendstil).

Rationalisme (1900 – 1920)

Zo rond 1900 ontstaat het rationalisme. Vooral Berlage is verbonden aan deze stijl. De architect streeft naar vernieuwing in de bouwkunst. Een logische indeling van het gebouw staat centraal.

Nieuw historiserende stijl (1905 – 1925)

Net als bij de neostijlen wordt bij de nieuw historiserende stijl gekeken naar vroeger. De Duitse variant van deze stijl is het bekendst: de Um 1800-stijl. Deze is veel toegepast bij warenhuizen en kantoorpanden.

Expressionisme (1910 – 1930)

Rond 1910 ontstaat in Amsterdam een nieuwe stroming: het expressionisme. In Nederland staat de stijl dan ook vooral bekend als de Amsterdamse School. De verspreiding van de bouwstijl in Nederland is groot.

De Stijl (1917 – 1932)

De Stijl ontstaat oorspronkelijk als kunststroming. Kenmerkend is het gebruik van rechte lijnen en de primaire kleuren, wit, zwart en grijs. Deze beeldende kunst heeft invloed op de architectuur. Architecten zoeken naar een nieuwe, zuivere vorm die puur functioneel moet zijn.

Functionalisme (1915 – 1965)

In Nederland staat het functionalisme beter bekend als het Nieuwe Bouwen of de Nieuwe Zakelijkheid. Functionaliteit stond voorop bij de bouwstijl; de functie van het gebouw bepaalde het ontwerp. En er werden moderne materialen gebruikt, zoals beton, staal en glas.

Nieuwe Haagse School (1920 – 1940)

Zoals Den Haag tussen Amsterdam en Rotterdam ligt, kun je ook de Nieuwe Haagse School precies plaatsen tussen het uitbundige Amsterdamse expressionisme en de Rotterdamse zakelijkheid.

Traditionalisme (1925 – 1965)

Als reactie op het zakelijke functionalisme, ontstaat het traditionalisme. Er is een hang naar het dorpsverleden en er worden weer traditionele materialen gebruikt, zoals baksteen.

Kenmerken traditionalisme

Rond 1925 ontstaat het traditionalisme, waarbij plattelandsarchitectuur centraal staat. Het ontstaat als reactie op het functionalisme. Dus daken worden weer hellend in plaats van plat. En gebouwen weer van baksteen in plaats van beton. Kenmerkend zijn de  eenvoudige vormen, de geslotenheid van de gevels, de zadeldaken en het gebruik van natuurlijke materialen (zoals baksteen, hout en steen). De stijl is veel toegepast bij woningbouw en boerderijen. Maar ook bij kerken, kloosters, raadhuizen en musea.

Delftse School LINK
De voorman van het traditionalisme was M.J. Granpré Molière, hoogleraar aan de Technische Hogeschool in Delft. Zo ontstaat de naam De Delftse School voor de bouwstijl. Granpré Molière heeft veel kritiek op de functionele, strakke Nieuwe Zakelijkheid waarbij historische invloeden uit den boze waren. De hoogleraar haalt fel uit naar deze stroming en pleitte voor architectuur die nederig is. Zijn inspiratie is de 18e-eeuwse plattelandsarchitectuur. Denk aan zware, nauwelijks versierde, bakstenen gebouwen.

Bossche School
Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog wordt het traditionalisme vooral toegepast bij de wederopbouw buiten de grote steden. In het Zuiden ontstaat zo de variant Bossche School. In deze architectuur draait het om het creëren van besloten ruimten en om de onderlinge samenhang van de losse onderdelen. Hiervoor wordt alles op getalsmatige verhoudingen gebaseerd.

Shake-hands architectuur
In de jaren dertig worden naast houten kozijnen ook stalen ramen gebruikt in de traditionalistische bouw. Deze poging om oude vormen met moderne materialen te integreren, wordt aangeduid als: shake hands-architectuur. De term verwijst naar de toenadering van het vooruitstrevende kamp (het functionalisme) en het behoudende kamp (het traditionalisme).

Brutalisme (1950 – 1970)

Het brutalisme ontstaat in de jaren 50. Over het algemeen zijn de ‘ruwe betonmonsters’ bij het publiek niet bepaald populair.

Hedendaags (1965 – heden)

Van 1965 tot nu zijn er verschillende bouwstijlen te onderscheiden.