Aan emmeloord.info doe ik de navolgende informatie toekomen:
- Foto’s van een werkkamp in de NO-Polder waar mijn vader Frans van Klaveren gedurende de oorlogsjaren verbleef, vermoedelijk in 1943
- Een passage uit zijn ‘memoires’ waarin de aanleiding tot en zijn ervaringen met zijn werkzaamheden in de polder staan vermeld.
Uit zijn memoires kan ik opmaken dat het werkkamp waar hij verblijf in de nabijheid van de Zwolsevaart moet hebben gelegen.
Uit de memoires van
Frans van Klaveren
“Tijdens de tweede wereldoorlog studeerde ik aan de Opleiding B. voor Bosbouw en Cultuurtechniek van de Nederlandsche Heidemaatschappij.
De opleiding was ondergebracht in het hoofdkantoor van de Heidemaatschappij in Velp. Vanuit het ouderlijk huis aan de Rosariumlaan 6 te Driebergen reisde ik daar elke dag met de trein naar toe. Het was nog steeds oorlog en vaak gingen dan de sirenes en moesten we een poosje naar de schuilkelders onder het gebouw.
Om toegelaten te worden voor deze opleiding moest ik een vergelijkend toelatingsexamen examen doen. Daarvoor hadden zich zo’n 200 personen op gegeven terwijl er maar 40 personen konden worden geplaatst. De reden voor die enorme belangstelling was gelegen in het feit dat degenen die de opleiding volgden niet in Duitsland te werk gesteld zouden worden.
Voor dat toelatingsexamen had ik mij goed voorbereid want daar hing veel vanaf. Tot mijn grote vreugde werd ik geschikt bevonden. Wel aardig is te vermelden dat voor de toelating onder andere bladerloze boomtakjes, kunstmestsoorten en vogels op naam gebracht moesten worden. Ook werd ik ondervraagd over bosaanleg. Uit eigen beweging had ik mij daarop voorbereid door bij het Staatsbosbeheer in Austerlitz een half jaar lang stage te lopen.
Bij de studie waren lange stageperiodes inbegrepen.
Door de moeilijke situatie waarin wij waren gekomen besloot de Heidemij ons in de Noord Oost polder te plaatsen. Vanwege het belang dat ook de Duitsers hadden bij een goede voedselvoorziening waren wij daardoor vrijgesteld voor uitzending naar Duitsland. In groepjes van 10 personen werden wij te werk gesteld in verschillende werkkampen voor het graven van kavelsloten en greppels want machines waren er toen niet. Ook moesten we vaak de uitgegraven gronden egaliseren of buizenschepen lassen.
We sliepen op strozakken en onder paardendekens. Als we ’s avonds vermoeid op bed kwamen lagen de vlooien op ons te wachten. Op verzoek stuurde mijn vader insecten-poeder naar mij, maar dat hielp maar even. Twee studenten konden het zware werk niet doen en moesten afhaken. Met enige trots kan ik melden dat ik tot de sterksten behoorde. Het uurloon was toen 50 cent maar wanneer wij per vierkante- of kubieke meter betaald kregen kwam ik uit op een uurloon van ongeveer 70 cent. Vanwege het zware werk kregen we voor het eten een toeslag van 100 %.
Toch hadden we daar nog lang niet genoeg aan en kochten van het verdiende geld, zo mogelijk, nog extra eten. Als de vissers met hun schepen door de Zwolse vaart voeren stak ik mijn tabaksbonnen omhoog en ruilde die voor vis. Van straatklinkers had ik een oventje gemaakt, sloopte hout van kabelrollen, gebruikte dat als brandstof en kookte aldus vis of iets anders en wist zo aan extra eten te komen”.